De wet van 19 november 2020 houdende de invoering van een wederopbouwreserve voor vennootschappen voegt een nieuw artikel 194quater/1 in het WIB 1992 in (wet van 19.11.2020, Belgisch Staatsblad van 01.12.2020).

Onder bepaalde voorwaarden krijgen vennootschappen de mogelijkheid in de aanslagjaren 2022, 2023 of 2024 hun winsten tijdelijk via een vrijgestelde reserve in de vennootschap te houden tot beloop van het boekhoudkundig verlies geleden in boekjaar 2020, met een absoluut maximum van 20 miljoen EUR.

Om vrijgesteld te blijven, moet de wederopbouwreserve geboekt zijn op een afzonderlijke belastingvrije reserverekening, moet de vennootschap haar personeelskosten op een bepaald niveau aanhouden en mag de vennootschap geen uitkeringen uit het eigen vermogen verrichten.

De aanleg van de vrijgestelde wederopbouwreserve is een mogelijkheid, geen verplichting. De vrijgestelde wederopbouwreserve is slechts voorwaardelijk en tijdelijk. De vrijgestelde reserve zal vroeg of laat hoe dan ook belast worden.

  1. Ratio legis
  2. In aanmerking komende vennootschappen
  3. Uitgesloten vennootschappen
  4. Maximumbedrag van de wederopbouwreserve
  5. Onaantastbaarheidsvoorwaarde voor aanleg en behoud
  6. Belastbaarheid van de wederopbouwreserve
  7. Géén aftrekverbod
  8. Combinatie met eenmalige carry back
  9. Interactie met andere fiscale maatregelen
  10. Formaliteiten
  11. Beoordeling
  12. Meer informatie

Ratio legis 

Met de vrijgestelde wederopbouwreserve wil de wetgever vennootschappen fiscaal aanmoedigen om hun solvabiliteitspositie geleidelijk opnieuw te herstellen door toekomstige winsten in de onderneming te houden.

De aanleg van een wederopbouwreserve zorgt ervoor dat de winst van het boekjaar geheel of gedeeltelijk wordt bestemd als een belastingvrije reserve in de jaarrekening. Op die manier kan de vennootschap haar eigen vermogen terug op niveau brengen na het boekjaar 2020 met bedrijfsverliezen.

In aanmerking komende vennootschappen 

In principe komen alle vennootschappen in aanmerking die onderworpen zijn aan de vennootschapsbelasting of de belasting van niet-inwoners, dus zowel  kleine als grote vennootschappen.

Een vennootschap moet een boekhoudkundig bedrijfsverlies hebben geleden in boekjaar 2020. Vennootschappen met bedrijfswinst op de afsluitdatum van het boekjaar 2020 kunnen  geen gebruik maken van de maatregel.

Vennootschappen met een boekhoudkundige bedrijfswinst op de afsluitdatum   van het boekjaar 2020 kunnen geen gebruik maken van de maatregel. Wanneer de vennootschap met een boekhoudkundige bedrijfswinst (bedrijfsopbrengsten > bedrijfskosten) in 2020 uiteindelijk een boekhoudkundig verlies lijdt omwille van zwaar doorwegende financiële kosten (waardeverminderingen op beleggingen die in 2020 in vrije val zijn gegaan), dan komt zij niet in aanmerking voor de wederopbouwreserve.

Verder wordt een reeks vennootschappen  expliciet uitgesloten van het toepassingsgebied (zie supra).

Uitgesloten vennootschappen 

Onderstaande vennootschappen worden uitgesloten van de vrijgestelde wederopbouwreserve (art. 194quater/1, § 2 WIB 1992).

  • De vennootschappen die in de periode van 12 maart 2020 tot aan de dag van de indiening van de aangifte die verbonden is aan het aanslagjaar waarin de wederopbouwreserve wordt aangelegd, eigen aandelen inkopen, dividenden uitkeren, een kapitaalvermindering doorvoeren of elke andere vermindering of verdeling van het eigen vermogen hebben verricht

    Een vennootschap die dus dividenden uitkeert in de periode van 12 maart 2020 tot aan de dag van indiening van de aangifte voor het aanslagjaar waarvoor de wederopbouwreserve wordt aangelegd, is zonder meer uitgesloten van de regeling in zijn geheel.  Ze kan geen enkel bedrag ten titel van wederopbouwreserve vrijstellen (MvT, nr. 55-1412/001, p. 4).
  • De vennootschap die banden heeft met belastingparadijzen tijdens de sperperiode vanaf 12 maart 2020 tot de laatste dag van het belastbaar tijdperk waarin de wederopbouwreserve wordt genoten. De vennootschap mag dus geen rechtstreekse deelneming hebben in een vennootschap gevestigd in een Staat die is opgenomen in één van de lijsten bedoeld in artikel 307, § 1/2 WIB 1992, of in een staat die is opgenomen in de lijst bedoeld in artikel 179, KB/WIB 1992. De vennootschap mag in die sperperiode ook geen betalingen heeft gedaan aan dergelijke vennootschappen voor een totaalbedrag van ten minste 100.000 EUR voor het belastbare tijdperk, tenzij is aangetoond dat deze betalingen zijn verricht in het kader van werkelijke en oprechte verrichtingen als gevolg van rechtmatige financiële of economische behoeften.
  • De vennootschappen die op 18 maart 2020 konden worden aangemerkt als een onderneming in moeilijkheden. De op dat ogenblik ontbonden vennootschappen die zich in staat van in vereffening bevinden, zijn ook uitgesloten. Zij worden immers krachtens de wet tot de vennootschappen in moeilijkheden gerekend.
  • De beleggingsvennootschappen, gereglementeerde vastgoedvennootschappen en de organismen voor de financiering van pensioenen die aan de in de wet gegeven omschrijving beantwoorden.
  • De coöperatieve participatievennootschappen in de zin van de wet van 22 mei 2001 betreffende de werknemersparticipatie.
  • De zeescheepvaartvennootschappen die aan de tonnagebelasting onderworpen zijn.

Maximumbedrag van de wederopbouwreserve 

De aanleg van de wederopbouwreserve is onderworpen aan twee beperkingen.

Eerste beperking : boekhoudkundig verlies van boekjaar dat afsluit in 2020

Het maximumbedrag van de aan te leggen wederopbouwreserve is beperkt tot het boekhoudkundig verlies van het boekjaar dat afsluit in 2020 (afwijking voor bepaalde gebroken boekjaren).

Er moet rekening worden gehouden met het boekhoudkundig verlies, en dus niet noodzakelijk met het fiscaal verlies. De memorie van toelichting verwijst hierbij naar rubriek III. van het volledig schema van de jaarrekening en rubriek II. van het verkort schema van de jaarrekening, met betrekking tot de resultatenrekening (respectievelijk bijlage III en IV van het KB van 29 april 2019 houdende uitvoering van het WVV) (MvT, nr. 55-1412/001, 8).

Stel dat een vennootschap voor boekjaar 2020 een boekhoudkundig bedrijfsverlies leed van 500 000,00 EUR. De maximaal aan te leggen wederopbouwreserve is dan beperkt tot 500 000,00 EUR. Gespreid over de drie boekjaren 2021, 2022 en 2023 kan de aan te leggen wederopbouwreserve globaal nooit hoger zijn dan 500 000,00 EUR.

De wetgever neemt als uitgangspunt het boekhoudkundig verlies van het boekjaar dat afsluit in 2020. Dat zijn sowieso alle vennootschappen die hun boekhouding per kalenderjaar voeren. Zij sluiten hun boekjaar 2020 immers af op 31 december 2020.

Vennootschappen met een gebroken boekjaar die hun boekjaar afsluiten in 2020 zijn eveneens bedoeld. Maar voor vennootschappen die hun boekjaar afsloten in de periode van 1 januari 2020 tot 31 juli 2020 voorziet de wetgever in een optiestelsel. Zij kunnen als uitgangspunt nemen het verlies geleden in het boekjaar dat afgesloten is in 2020 ofwel het verlies van het boekjaar dat afsluit in 2021. De keuze moet worden gemaakt wanneer de reserve voor het eerst wordt aangelegd en die keuze is onherroepelijk.

Tweede beperking:  20 miljoen EUR.

De wederopbouwreserve kan nooit hoger zijn dan 20 miljoen EUR.
De twee beperkingen moeten cumulatief moeten worden toegepast. De tweede grens van 20 miljoen EUR kan slechts spelen als het boekhoudkundig verlies van het betrokken boekjaar hoger is dan 20 miljoen EUR.

Bedraagt het boekhoudkundig verlies van boekjaar 2020 bijvoorbeeld 30 miljoen EUR bedraagt, dan komt maximaal een wederopbouwreserve ten belope van 20 miljoen EUR voor vrijstelling in aanmerking.

Belastbare gereserveerde winst van het belastbaar tijdperk

Onverminderd de twee genoemde grensbedragen is de wederopbouwreserve per belastbaar tijdperk beperkt tot de belastbare gereserveerde winst van het belastbaar tijdperk zoals berekend vóór aanleg van de vrijgestelde reserve en na aanpassingen in meer of in min van de beginstand van de reserves (code 1080 van de aangifte VenB).

Het maximumbedrag dat voor een bepaald boekjaar kan worden vrijgesteld, is dus het bedrag van de aangroei van de belastbare reserves van dat boekjaar, zowel de zichtbare reserves als de verdoken reserves en dit na aanpassing in meer en min van de begintoestand van de reserves, maar vóór de berekening van de wederopbouwreserve (MvT, nr. 55-1412/001, p. 6).

Onaantastbaarheidsvoorwaarde voor aanleg en behoud 

De vrijstelling wordt enkel verleend én behouden als aan de onaantastbaarheidsvoorwaarde is voldaan.

De wederopbouwreserve wordt slechts vrijgesteld in zoverre zij op één of meer afzonderlijke rekeningen van het passief geboekt is en blijft en niet tot grondslag dient voor de berekening van de jaarlijkse dotatie aan de wettelijke reserve of van enige beloning of toekenning (art. 194quater/1, § 4, 1° WIB 1992).

De boeking moet gebeuren op een afzonderlijke rekening binnen de categorie belastingvrije reserves op de balans (MvT, nr. 55-1412/001, p. 6).

Belastbaarheid van de wederopbouwreserve 

Zelfs als de vennootschap onaantastbaarheidsvoorwaarde respecteert, wordt de vrijgestelde wederopbouwreserve toch geheel of gedeeltelijk belastbaar in de mate dat de vennootschap op eender welk moment na de aanleg van de wederopbouwreserve uitkeringen uit haar eigen vermogen verricht of haar personeelskosten laat dalen tot beneden een bepaalde minimumgrens.

Uitkeringen uit het eigen vermogen

Alle latere uitkeringen uit het eigen vermogen van de vennootschap zullen leiden tot een gehele of gedeeltelijke belastbaarheid van de wederopbouwreserve ten belope van de uitkering.

Het is daarbij irrelevant of de uitkering wordt aangerekend op de wederopbouwreserve zelf: ook als de uitkering aangerekend wordt op een andere vermogensbestanddeel, wordt de wederopbouwreserve (deels) belastbaar.

De geviseerde verrichtingen zijn de volgende.

  • Een inkoop van eigen aandelen. De vrijstelling wordt dan teruggenomen ten belope van de waarde van de inkoop. Hierbij wordt enkel rekening gehouden met het tijdstip van verkrijging van de eigen aandelen. Het eventueel op een later ogenblik weerhouden dividend overeenkomstig artikel 186 WIB 1992 is in deze niet relevant (MvT, nr. 55-1412/001, p. 7).
  • De toekenning of uitkering van dividenden als bedoeld in artikel 18 WIB 92 met inbegrip van de uitkering van liquidatiereserves als bedoeld in de artikelen 184quater en 541 WIB 1992. De vrijstelling wordt teruggenomen ten belope van het bedrag van het dividend.
  • Een kapitaalvermindering met inbegrip van de kapitaalvermindering als bedoeld in artikel 537 WIB 1992, of elke andere vermindering of verdeling van het eigen vermogen. De vrijstelling wordt teruggenomen ten belope van het bedrag van de kapitaalvermindering of verdeling.
  • Elke andere vermindering of verdeling van het eigen vermogen. In antwoord op een parlementaire vraag stelt de minister van Financiën dat de toekenning of uitkering van een tantième evenals de toekenning of uitkering van dividenden, vennootschapsrechtelijk een winstuitkering vormt en dus eveneens een vermindering of verdeling van het eigen vermogen uitmaakt. Toegekende tantièmes vormen dus ook een bron van belastbaarheid van de wederopbouwreserve (parl. vraag nr. 472 van de heer C. Leysen, 24 juli 2020, V&A. Kamer 2019-20, nr. 55-027, 126).

In dit verband vermeldt de wettekst géén einddatum. Neem het geval waarin een vennootschap overgaat tot een dividenduitkering. De vrijstelling van de reserve moet dan tot beloop van het bedrag van die dividenden teruggenomen worden. Het is van geen tel wanneer die dividenduitkering gebeurt. Dit wil zeggen, dat elke dividenduitkering een terugname van de vrijstelling (ten belope van het dividendbedrag) tot gevolg heeft, en dit zolang de wederopbouwreserve bestaat en nog niet volledig werd belast.

Een uitkering aan de werknemers van een winstpremie of een premie in de vorm van aandelen zal niet leiden tot uitsluiting van het belastingvoordeel en dus geen terugname van de vrijstelling tot gevolg hebben (MvT, nr. 55-1412/001, p. 9).

Daling van de personeelskosten

De wetgever voorziet in een terugname van de vrijstelling als de vennootschap niet voldoet aan een welbepaalde bezoldigingstest. Zo eindigt de vrijstelling in de mate dat de vennootschap haar personeelskosten ingeschreven in de post 620 “Bezoldigingen en rechtstreekse sociale voordelen” laat dalen beneden 85 % van het in dezelfde post 620 ingeschreven bedrag voor het boekjaar dat is geëindigd in 2019; of nadien nog verder zakt. De terugname moet dan gebeuren tot beloop van het verschil.

Voorbeeld (MvT, nr. 55-1412/001, p. 5).
Neem een vennootschap die in haar boekjaar 2019 voor 100.000 EUR bezoldigingen heeft toegekend. In het boekjaar 2022 keert zij slechts 80.000 EUR aan bezoldigingen uit. Dat is 5.000 EUR minder dan de grens van 85 % van de bezoldigingen van 2019 (100.000 x 85 % = 85.000). De vrijstelling van de inmiddels aangelegde wederopbouwreserve moet dan tot beloop van die 5.000 EUR worden teruggenomen. Stel dat dezelfde vennootschap in haar boekjaar 2023 slechts 70.000 EUR aan bezoldigingen toekent; dat is dan nog eens 10.000 EUR minder dan de 80.000 EUR van het jaar voordien. De vrijstelling moet dan voor dat boekjaar nog verder met 10.000 EUR worden teruggenomen.

Géén aftrekverbod 

Op de belastbare opnemingen van de wederopbouwreserve geldt het aftrekverbod van art. 207 lid 7 WIB 92 niet (Parl. St. Kamer 2019-20, nr. 1412/5, 4). Het belastbaar geworden gedeelte van de wederopbouwreserve kan dus worden gecompenseerd met fiscale aftrekposten zoals voor giften, DBI, innovatieaftrek, investeringsaftrek, groepsbijdrage, aftrek voor risicokapitaal, overgedragen verliezen alsook met het verlies van het belastbaar tijdperk zelf.

Combinatie met eenmalige carry back 

De wederopbouwreserve heeft geen impact op het bedrag van de fiscale verliezen die de vennootschap heeft geleden in het covid-19 boekjaar.

Mogelijk werden de fiscale verliezen van boekjaar 2020 reeds (gedeeltelijk) aangewend in aanslagjaar 2020 door gebruik te maken van de zgn. carry-backregeling (art. 194septies/1 WIB 92). Dat belet niet dat gebruik wordt gemaakt van de wederopbouwreserve.

Interactie met andere fiscale maatregelen 

In de mate waarin de vennootschap haar winst van het boekjaar geheel of gedeeltelijk als belastingvrije wederopbouwreserve bestemt zal de belastbare gereserveerde winst in de VenB-aangifte van de vennootschap niet aangroeien. Dit kan zijn impacht hebbe  op met andere fiscale regimes.

In de mate dat de vennootschap haar boekhoudkundige winst aanlegt als belastingvrije wederopbouwreserve behoort die winst niet tot de te bestemmen winst van het boekjaar en is die winst dus niet vatbaar voor de aanleg van een liquidatiereserve. In de mate van de wederopbouwreserve in de toekomst belastbaar wordt en de vennootschap die reserve overboekt naar een opbrengstenrekening komt die opneming wel in aanmerking voor de aanleg liquidatiereserve.

De aanleg van een wederopbouwreserve kan ook de toepassing van de tax shelter voor audiovisuele werken of podiumkunsten negatief beïnvloeden. De tax shelter vrijstelling is immers beperkt tot 50 % van de belastbare gereserveerde winst vóór de aanleg van vrijgestelde reserves (art. 194ter § 3 lid 1 WIB 92).

Formaliteiten 

Voor de aanslagjaren waarin de vrijstelling wordt toegepast, zal de vennootschap bij haar aangifte een formulier moeten voegen waarvan het model door de Koning zal worden vastgesteld.

Beoordeling 

De invoering van de nieuwe belastingvrije wederopbouwresreve voor vennootschappen is een nobel initiatief van de wetgever in deze moeilijke tijden. De wetgever biedt hulp aan vennootschappen die boekhoudkundige bedrijfsverliezen in het” covid boekjaar” 2020 hebben geleden door hen tijdelijk géén vennootschapsbelasting te laten betalen op hun toekomstige winsten van de aanslagjaren 2022, 2023 en 2024. Dat kan zorgen voor financiële ademruimte.

Maar van zodra de vennootschap bepaalde vermogensuitkeringen doet of haar personeelskosten fors laat zakken, dan komt er een einde aan het belastingvoordeel.

Wenst u meer info over deze nieuwe maatregel?  

Volg dan de fiscale club van Practicali of neem een abonnement op de gebruiksvriendelijke databank Practinet.