De oude regeling van het onbelast bijverdienen (verenigingswerk en occasionele diensten tussen burgers) werd door het Grondwettelijk Hof vernietigd, maar met behoud van de gevolgen van de vernietigde bepalingen voor de activiteiten geleverd tot en met 31 december 2020. Er was dus nood aan een nieuwe regeling. Er werd een aangepaste regeling voor het verenigingswerk (beperkt tot de sportsector) ingevoerd met de Wet van 24.12.2020 betreffende het verenigingswerk (BS 31.12.2020).

Verenigingswerk in de sportsector

Welke activiteiten kunnen uitgeoefend worden binnen het verenigingswerk?

De nieuwe regeling is uitsluitend beperkt tot de sportsector. De toegelaten activiteiten zijn grotendeels dezelfde gebleven als in de wet 18.07.2018 en 30.10.2018. Bv. sporttrainer, het geven van opleidingen, lezingen, presentaties in de sportsector.

Werken in onroerende staat zijn echter uitgesloten (een sporttrainer kan niet helpen bij het metselen van een muurtje bv.)

Wie mag verenigingswerk doen?

De verenigingswerker moet minstens 18 jaar oud zijn op het moment dat hij verenigingswerk verricht.

Hij moet ook gewoonlijk en hoofdzakelijk een beroepsactiviteit hebben uitgeoefend in het derde kwartaal voorafgaand aan het verenigingswerk of gepensioneerd zijn.

Welke voorwaarden?

De verenigingswerker mag voortaan maximaal gemiddeld maandelijks 50 uur per kwartaal presteren. Als hij voor verschillende organisaties verenigingswerk uitvoert, moeten alle uren worden samengeteld.

Zoals voorheen moet er een schriftelijke overeenkomst worden opgemaakt uiterlijk bij de aanvang van het verenigingswerk, waarin enkele verplichte bepalingen moeten worden opgenomen.

Het moet ook telkens gaan om overeenkomsten van bepaalde duur, met een maximum van één jaar. Er kunnen maximum 3 (al dan niet opeenvolgende) overeenkomsten per jaar worden afgesloten met dezelfde vereniging. Er is geen minimumduur voorzien.

Nieuw is dat er in de overeenkomst een werkrooster moet worden opgenomen en dat er rustpauzes voorzien zijn.

In bepaalde gevallen wordt de overeenkomst geschorst.

De overeenkomst kan door beide partijen worden opgezegd.

Er is ook een verbrekingsvergoeding verschuldigd wanneer de overeenkomst zonder dringende reden of zonder inachtneming van een opzeggingstermijn en ongeacht door wie wordt beëindigd.

Ook nu zal de aangifte van het verenigingswerk gebeuren via een elektronische applicatie.

Als bepaalde voorwaarden niet worden nageleefd (zoals bv. het afsluiten van een verzekering), wordt thans expliciet voorzien in sancties en kan de betrokkene het volledige jaar niet worden beschouwd als een verenigingswerker. De overeenkomst inzake verenigingswerk wordt dan geherkwalificeerd als arbeidsovereenkomst.

Tegen welke vergoeding?

De organisatie en de verenigingswerker moeten in de overeenkomst een vergoeding overeenkomen. Voortaan wordt er expliciet een minimale vergoeding waarop de verenigingswerker recht heeft, in de wet ingeschreven. Er wordt een minimumvergoeding voorzien van niet-geïndexeerd 3,57 euro/uur.

De totale vergoeding mag per kalenderjaar niet meer bedragen dan niet-geïndexeerd 3.830 euro (6.390 euro voor inkomstenjaar 2021).

Bij het berekenen van de maximale jaarvergoeding moet er wel nog altijd rekening worden gehouden met de inkomsten uit de deeleconomie, maar niet met de verbrekingsvergoeding.

Er wordt ook rekening gehouden met een maximale maandgrens: nl. 1/12 van de voormelde jaargrens (= 532,50 euro voor inkomstenjaar 2021).

Bij het overschrijden van de maandgrens wordt het volledige inkomen van die maand als beroepsinkomen beschouwd. Bovendien blijft het meetellen bij de beoordeling van de jaargrens.

Zijn de vergoedingen onderworpen aan de RSZ?

Voortaan is de vergoeding uit het verenigingswerk onderworpen aan een solidariteitsbijdrage van 10% ten laste van de organisatie. Deze bijdrage is ook verschuldigd op de verbrekingsvergoeding.

De bijdrage komt ten goede aan de RSZ.

Hoe worden deze vergoedingen belast?

Voortaan zijn de vergoedingen uit het verenigingswerk onderworpen aan een afzonderlijke belasting tegen 20% (belastbaar als divers inkomen). Op het brutobedrag van de inkomsten uit het verenigingswerk (zoals ze geregistreerd zijn in de elektronische applicatie voor het verenigingswerk) wordt een kostenforfait van 50% toegepast. De effectieve belastingdruk bedraagt dus 10%.

De verbrekingsvergoedingen zijn ook belastbaar onder deze bijzondere regeling.

Zowel voor de inkomsten uit het verenigingswerk als uit de deeleconomie geldt een gezamenlijke jaargrens van 6.390 euro voor inkomstenjaar 2021 (3.830 euro niet-geïndexeerd). De bevriezing van de indexering is hier niet van toepassing.

Bij de beoordeling van de jaargrens worden de inkomsten uit de deeleconomie en verenigingswerk samen bekeken. Als de jaargrens overschreden wordt, worden alle inkomsten als beroepsinkomsten aangemerkt. Hier is wel tegenbewijs mogelijk. Bij de beoordeling van de jaargrens wordt ook rekening gehouden met de inkomsten uit het verenigingswerk die voor een bepaalde maand als beroepsinkomsten werden beschouwd wegens overschrijding van de maandgrens.

Om in aanmerking te komen voor de bijzondere fiscale regeling mag de jaargrens het vorige jaar ook niet overschreden zijn (voor 2021 betekent dat dat ook rekening wordt gehouden met de geregistreerde occasionele diensten tussen burgers in 2020).

Om de jaargrens (6.390,00 euro) en de maandgrens (532,50 euro) te beoordelen wordt geen rekening gehouden met de verbrekingsvergoeding.

Ook op fiscaal vlak is vereist dat de vergoeding minimaal 3,57 euro per uur bedraagt.

Kan een verenigingswerker nog als vrijwilliger aan de slag?

De nieuwe regeling is soepeler. De combinatie van verenigingswerk in de sportsector en het vrijwilligerswerk is uitgesloten wanneer het vrijwilligerswerk gebeurt voor dezelfde organisatie en voor dezelfde activiteiten.

Maar als het gaat om verschillende activiteiten mag een verenigingswerker vrijwilligerswerk doen mits hij daarvoor geen forfaitaire, maar eventueel wel een werkelijke kostenvergoeding ontvangt.

Inwerkingtreding

Opmerkelijk is dat de regeling in werking treedt op 1 januari 2021 en buiten werking treedt op 31 december 2021. Dit is waarschijnlijk in afwachting van een definitieve regeling die ook kan worden uitgebreid tot bijvoorbeeld de socioculturele sector.

Opleidingen personenbelasting

Bent u al geabonneerd op onze fiscale databank?

  • Vind snel antwoorden op uw fiscale vragen. Ontdek de meerwaarde van Practinet voor uw praktijk.

Op de hoogte blijven van onze seminaries?

Schrijf je in voor onze nieuwsbrief