Het fiscaal stelsel van de auteursrechten en naburige rechten werd grondig gewijzigd door de programmawet van 26.12.2022 (BS 30.12.2022). Dat nieuwe stelsel is op 01.01.2023 in werking getreden met een zeer korte overgangsperiode voor wie niet langer valt onder de nieuwe definitie van auteursrechteninkomsten. De inkomsten uit auteursrechten (die voldoen aan de nieuwe voorwaarden van art. 17 § 1, 5° WIB 92) zullen vanaf 01.01.2023, voor zover ze bepaalde grenzen (relatieve grens, absolute grens, gemiddelde 4 grens) niet overschrijden, bij natuurlijke personen nog altijd als roerend inkomen belastbaar zijn tegen een afzonderlijk belastingtarief van 15% (+ aanvullende gemeentebelasting). Bovendien kan op die inkomsten een stevig forfaitaire kostenaftrek worden toegepast (art. 22 WIB92, art. 4 lid 1, 1° KB/WBIB 92 en art. 171, 2°bis WIB92).

Auteursrechten vanaf 01.01.2023

Met de wijzigingen aangebracht door de programmawet van 26.12.2022 (BS 30.12.2022) wil de wetgever terugkeren naar de oorspronkelijke doelstellingen van de bijzondere regeling die van toepassing is op de inkomsten uit de overdracht of de licentieverlening van auteursrechten of naburige rechten, namelijk de toepassing van een passend fiscaal regime op inkomsten die op onregelmatige en wisselvallige wijze worden verkregen in het kader van artistieke activiteiten.

Hierna gaan we in op dat nieuwe stelsel van toepassing vanaf 01.01.2023.

  1. Inkomsten vatbaar voor fiscaal gunstregime auteursrechten en naburige rechten (art. 17, §1, 5° WIB92)
  2. Cumulatieve grenzen
  3. Belastbaarheid in de personenbelasting
  4. Vergoeding voor auteursrechten en naburige rechten: aftrekbare kost of afschrijving voor de schuldenaar?
  5. Verplichtingen van de schuldenaar van de auteursrechten
  6. Belasting over de toegevoegde waarde
  7. Practinet - onze fiscale databank

1. Inkomsten vatbaar voor fiscaal gunstregime auteursrechten en naburige rechten (art. 17, §1, 5° WIB92) 

De inkomsten die vatbaar zijn voor het bijzonder taxatiestelsel zijn ( art. 17, §1, 5° WIB92) de inkomsten :

  • verkregen uit de overdracht of de verlening van een licentie door de oorspronkelijke rechthebbende, zijn erfgenamen of legatarissen, van auteursrechten en naburige rechten, alsook van de wettelijke en verplichte licenties die bij wet zijn geregeld, bedoeld in boek XI, titel 5, van het Wetboek van economisch recht of in analoge bepalingen van buitenlands recht;
  • die betrekking hebben op originele werken van letterkunde of kunst zoals bedoeld in artikel XI.165 van het Wetboek van economisch recht of op prestaties van uitvoerende kunstenaars zoals bedoeld in artikel XI.205 van hetzelfde Wetboek;
  • met het oog op de exploitatie of het daadwerkelijk gebruik van deze rechten, behalve in het geval van een gebeurtenis veroorzaakt buiten de wil van de overeenkomstsluitende partijen, overeenkomstig de eerlijke beroepsgebruiken, door de verkrijger, de licentiehouder of een derde;
  • op voorwaarde dat de voormelde oorspronkelijke rechthebbende beschikt over een kunstwerkattest ; of
  • bij gebrek daaraan, dat de rechthebbende in het kader van de overdracht of de verlening van een licentie in overeenstemming met de eerste drie streepjes deze rechten overdraagt of in licentie geeft aan een derde voor mededeling aan het publiek, voor openbare uitvoering of opvoering, of voor reproductie,

alsmede de voormelde inkomsten die door de voormelde rechthebbende worden verkregen via een in artikel I.16, § 1, 4° tot 6°, WER bedoelde beheersorganisatie.

Uit de voorwaarden van art. 17, §1, 5° WIB 92 blijkt duidelijk dat rekening moet worden gehouden met de aard van de betrokken inkomsten (materieel toepassingsgebied – eerste drie streepjes), maar ook met het statuut van de begunstigden van de inkomsten (personeel toepassingsgebied - vierde en vijfde streepje). Als al die voorwaarden cumulatief zijn vervuld, is het gunstig regime mogelijks van toepassing.

1.1. Materieel toepassingsgebied inzake auteursrechten en naburige rechten

1.1.1. Auteursrechten of naburige rechten

Het begrip 'auteursrechten en naburige rechten' dat in aanmerking kan komen voor het fiscale gunstregime wordt duidelijk afgelijnd voor de toepassing van artikel 17, § 1, 5°, WIB 92. Dit gebeurt door een onderscheid te maken tussen enerzijds de in aanmerking komende “originele werken en prestaties” en anderzijds de eruit voortvloeiende “auteursrechten en naburige rechten”.

Voor de in aanmerking komende “originele werken en prestaties” wordt gesproken over respectievelijk “werken van letterkunde of kunst als bedoeld in artikel XI. 165 Wetboek van economisch recht” en over “prestaties van uitvoerende kunstenaars als bedoeld in artikel XI.205 van hetzelfde wetboek”.

Uit deze werken en prestaties vloeien natuurlijk auteursrechten en naburige rechten voort. Voor de toepassing van het nieuwe fiscale regime worden dan alleen de “auteursrechten en naburige rechten, als bedoeld in Boek XI, Titel 5, van het Wetboek van economisch recht of in analoge bepalingen van buitenlands recht” in aanmerking genomen. Daarmee wordt dus niet langer verwezen naar Titel 6 en Titel 7, die betrekking hebben op respectievelijk computerprogramma's en databanken.

Auteursrechten zijn rechten verbonden aan de exploitatie van een auteursrechtelijk beschermd werk, bijvoorbeeld door een uitgever of een wetenschappelijke of culturele instelling. Voor auteursrechtelijke bescherming is in België geen formaliteit vereist. Auteursrechten zijn dus automatisch beschermd zonder dat een deponering of registratie vereist is. Het volstaat dat het werk getuigt van een intellectuele inspanning, de persoonlijke stempel van de maker draagt en in een concrete vorm is gegoten. Niet alleen letterkundige werken zijn beschermd, maar ook educatieve en wetenschappelijke werken. Naast boeken en tijdschriften gaat het ook om schilderijen, tekeningen, illustraties, grafieken, foto’s,... Zelfs voordrachten kunnen auteursrechtelijk beschermd zijn.

De 'naburige rechten' omvatten vier verschillende categorieën van rechten:

  1. de rechten van de vertolkende (of uitvoerende) kunstenaars op hun werken/prestaties. Denk maar aan een bekende radiostem die een bekende literaire tekst inspreekt, de opvoering of uitzending van een toneelstuk, een auteur die voorleest uit eigen werk, een wetenschappelijk auteur of professional die een voordracht houdt, een presentatie geeft;
  2. de rechten van de producenten van fonogrammen of van de eerste vastleggingen van films;
  3. de rechten van de omroeporganisaties en
  4. de rechten van persuitgevers op het online gebruik van hun perspublicaties.

Voor de bijzondere fiscale regeling kijkt de wetgever nu expliciet en enkel naar deze eerste categorie, door verwijzing naar de prestaties van uitvoerende kunstenaars zoals bedoeld in artikel XI.205 WER.

Het begrip ‘wettelijke en verplichte licenties’ komt als dusdanig niet voor in de Auteursrechtenwet, maar de wetgever bedoelt hiermee de collectieve vergoedingssystemen ter vergoeding voor het feit dat de kopie, de publieke mededeling of het gebruik van auteursrechtelijk beschermde werken in bepaalde omstandigheden toegelaten is zonder de toestemming van de rechthebbenden. Denk maar aan het kopiëren voor eigen gebruik, de reprografie, de digitale kopie, de intranetmededeling in het onderwijs en het openbaar leenrecht (Parl. St. Senaat, 2007-2008, nr. 4-119/3, p. 2). Aangenomen mag worden dat hetzelfde ook geldt, voor het 'passend aandeel' in de persuitgeversvergoeding. Deze laatste betreft de vergoeding die persuitgevers ontvangen bij hergebruik van hun perspublicaties op nieuws- of mediaplatformen ten gevolge van een naburig recht voor persuitgevers (art. XI.216/2, § 6 WER; zie wet van 19 juni 2022, BS 1 augustus 2022). Daar de auteurs van werken die in perspublicaties zijn opgenomen (denk aan journalisten, fotografen, enz.) zelf geen zeggenschap hebben in de toekenning van de hergebruiksrechten en de beslissing van de uitgevers moeten volgen, valt hun 'passend aandeel' - welke zij enkel kunnen innen via een collectieve beheersorganisatie - eerder in de categorie van 'wettelijke en verplichte licenties'.

Volgens de Minister van Financiën moet allereerst

in het bijzonder nagegaan worden of het gaat om 'werken van letterkunde of kunst' of om 'openbare uitvoeringen en opvoeringen van uitvoerende kunstenaars' zoals bepaald in respectievelijk de artikelen XI.165 en XI.205 van het Wetboek van economisch recht. Dit impliceert dat de door de wet gelijkgestelde 'werken van letterkunde of kunst' niet worden bedoeld. Zo wordt de in artikel XI.294 vervatte gelijkstelling inzake computerprogramma's niet meegenomen (Verslag eerste lezing DOC 55-3015/014, p.55).

Wat verderop in het Verslag verwoordt de minister het als volgt:

Gegeven het feit dat expliciet wordt verwezen naar artikel XI.165 van het Wetboek van economisch recht voor de 'werken van letterkunde of kunst' en naar artikel XI.205 van hetzelfde wetboek voor de 'openbare uitvoeringen en opvoeringen van uitvoerende kunstenaars', kan in fiscalibus enkel rekening worden gehouden met die desbetreffende artikelen. Dat impliceert dat de door de wet gelijkgestelde 'werken van letterkunde of kunst' daarbuiten vallen. Zo wordt bijvoorbeeld de in artikel XI.294 WER vervatte gelijkstelling inzake computerprogramma's dus niet meegenomen.

(...)

In het kader van de toepassing van het Wetboek van economisch recht wordt door sommigen de redenering opgebouwd dat Titel 5 een lex generalis is, terwijl Titels 6 en 7 een lex specialis zijn die mede begrepen moeten worden onder Titel 5. Dit is echter een redenering die enkel geldig is in het kader van het gemeen recht, met name het Wetboek van economisch recht.

Wanneer het fiscaal recht verwijst naar een specifiek onderdeel van een andere wetgeving, heeft hij de expliciete bedoeling om enkel dat specifiek onderdeel te betrekken in zijn rechtsdomein en heeft hij niet de bedoeling om andere bepalingen en daarmee samenhangende interpretaties over te nemen in zijn wetgeving.

Een belangrijk principe is immers dat het fiscaal recht het gemeen recht volgt, tenzij het er specifiek van afwijkt. In deze wijkt het fiscaal recht duidelijk af van het gemeen recht, door een beperkende verwijzing op te nemen naar Titel 5 van Boek XI van het Wetboek van economisch recht alsook naar de specifieke artikelen XI.165 en XI.205 WER. (Verslag eerste lezing DOC 55-3015/014, p.60).

De Minister van Financiën laat er dus geen twijfel over bestaan dat het de uitdrukkelijke bedoeling is de nieuwe regeling te beperken tot de werken van letterkunde of kunst, zoals bedoeld in de voormelde 'titel 5', met uitsluiting van andere werken, waaronder ook de werken die daarmee wettelijk gelijkgesteld worden (zoals bij computerprogramma's het geval is).

In de rechtsleer echter is men daar niet van overtuigd en twijfelt men of die impliciete uitsluiting wel voldoende is om bijvoorbeeld de IT-sector effectief uit te sluiten uit het toepassingsgebied van de maatregel:

  • “Een softwareapplicatie wordt immers ook beschermd onder het algemene auteursrecht en wordt beschouwd als een “werk van letterkunde of kunst”. Via de verwijzing naar artikel XI.165 WER kan men verdedigen dat software dus toch nog binnen het toepassingsgebied valt. Titel 5 is immers een lex generalis, terwijl Titel 6 een loutere lex specialis betreft, met enkele bijzonderheden voor computerprogramma's (die op grond van de Europese ’Softwarerichtlijn’ bijkomend werden ingevoerd) (richtlijn 2009/24/EG van 23 april 2009 betreffende de rechtsbescherming van computerprogramma's, PB EU L111, 5 mei 2009, 16).
  • Het TRIPs-verdrag bepaalt dat computerprogramma's, in bron- dan wel doelcode, worden beschermd als letterkundige werken krachtens de Berner Conventie (1971) (art. 10 § 1), en het Wipo Copyright Treaty (WCT) dat computerprogramma's worden beschermd als werken van letterkunde in de zin van artikel 2 van de Berner Conventie. Deze bescherming is van toepassing op computerprogramma's, ongeacht de uitdrukkingswijze of -vorm daarvan (art. 4).
  • Dat vindt ook zijn weerslag in de Europese Softwarerichtlijn: “Het communautaire juridische kader op het stuk van de bescherming van computerprogramma's kan in eerste instantie dan ook worden beperkt tot de regel dat de lidstaten computerprogramma's op grond van het auteursrecht als werk van letterkunde dienen te beschermen” (preambule 6).

Feit is dat men zich niet enkel mag blind staren op de vraag of de notie 'auteursrechtelijk beschermd werk' voor de toepassing van de fiscale gunstregeling eng of breed geïnterpreteerd moet worden. Een al te enge interpretatie dreigt immers binnen de kortste keren vast te lopen in een discussie rond de vraag of de regeling op die manier (met bv. uitsluiting van het schrijven van computerprogramma's) niet discriminerend is. De focus zou daarentegen allicht nuttiger verlegd kunnen worden naar een andere voorwaarde (zie hieronder bij bespreking personeel toepassingsgebied) die de wetgever in de nieuwe fiscale regeling stelt: met name dat de werken, althans in de visie van de minister van Financiën, bestemd moeten zijn voor het brede publiek. Onder toepassing van deze nieuwe voorwaarde wordt de nieuwe fiscale regeling als vanzelf veel beperkter en sluit zij ook als vanzelf een aantal computerprogramma's uit (en is het niet nodig ze ook in het algemeen aan de basis uit te sluiten).

1.1.2. Overdracht of in licentie geven van die auteursrechten of naburige rechten

Om de aflijning van het materieel toepassingsgebied te vervolledigen moeten de uiteindelijke inkomsten voortkomen uit de overdracht of verlening van een licentie van de voormelde auteursrechten en naburige rechten door de oorspronkelijke rechthebbende, zijn erfgenamen of legatarissen. De wet spreekt in sommige gevallen ook van wettelijke en verplichte licenties, dewelke natuurlijk ook zijn begrepen.

Wat als een auteur zelf de uitgave en verspreiding van zijn auteursrechtelijk beschermd werk organiseert (bv. een boek in eigen beheer)? De minister zegt het niet, maar er is dan geen overdracht van auteursrechten. De minister bevestigt wel, dat de opbrengst uit de verkoop van een dergelijk werk "niet onder de nieuwe fiscale regeling" valt (zoals die opbrengst ook al niet onder de oude regeling viel) (Verslag eerste lezing DOC 55-3015/014, p.75).

1.1.3. Overdracht of in licentie geven aan derde met oog op exploitatie of daadwerkelijk gebruik

Bovendien is in de nieuwe fiscale regeling vereist dat de overdracht van auteursrechten of naburige rechten of het verlenen van wettelijke of verplichte licenties die bij wet zijn geregeld, gebeurt "met het oog op de exploitatie of het daadwerkelijk gebruik van deze rechten, overeenkomstig de eerlijke beroepsgebruiken, door de verkrijger, de licentiehouder of een derde" (nieuw art. 17, § 1, 5°, al. 1, derde streepje WIB 1992).

Aan deze vereiste hoeft evenwel niet voldaan te zijn "in het geval van een gebeurtenis veroorzaakt buiten de wil van de overeenkomstsluitende partijen, overeenkomstig de eerlijke beroepsgebruiken, door de verkrijger, de licentiehouder of een derde. Deze gebeurtenis kan te wijten zijn aan een situatie van overmacht of aan elke gebeurtenis veroorzaakt buiten de wil van de overeenkomstsluitende partijen die de exploitatie of het daadwerkelijk gebruik van de overgedragen rechten of de rechten waarvoor een licentie is verleend, of de productie of publicatie die daaruit zou volgen, verhindert.

Er zal dus moeten worden nagegaan of er een exploitatie of daadwerkelijk gebruik is binnen de eerlijke beroepsgebruiken. Is dit het geval, dan dekt dit o.a. situaties waarbij er eventueel bepaalde aspecten (een aantal aangeleverde foto's, stukken van artikels, ...) niet daadwerkelijk worden gebruikt ten gevolge van redactionele beslissingen bij de verkrijger of opdrachtgever, maar waar er aanvankelijk wel de intentie was tussen de partijen dat de aangeleverde werken zouden worden geëxploiteerd of daadwerkelijk zouden worden gebruikt.

Indien er in het geheel geen sprake is van exploitatie of daadwerkelijk gebruik, dan is het aan de partijen om aan te tonen dat dit ten gevolge is van gebeurtenissen buiten de wil van de partijen (wat neerkomt op een bewijs dat er ab initio wel degelijk de intentie was om te exploiteren).

Wat dit laatste betreft, is de vraag gerezen wat er gebeurt als de opdrachtgever de geproduceerde werken niet of niet allemaal gebruikt. Daarover was al gezegd dat dit normaal gezien geen probleem mag zijn, zolang er ab initio de intentie was om de werken te gebruiken. Aan de minister werd het voorbeeld voorgelegd van een freelance-fotograaf die van een krantenuitgever de opdracht krijgt zes foto's te maken van een bepaalde gebeurtenis, tegen een vooraf afgesproken vergoeding; uiteindelijk wordt slechts één foto in de krant opgenomen, twee worden op de website gepubliceerd en de overige drie worden in reserve gehouden (Verslag eerste lezing DOC 55-3015/014, p. 38-39). De minister antwoordt dat in dit voorbeeld "de opdracht, de verlening van de licentie en de vergoeding in haar geheel moet worden beschouwd"; en dat "voldaan is aan de voorwaarde" dat de overdracht van de rechten gebeurd is met het oog op de exploitatie ervan (Verslag eerste lezing DOC 55-3015/014 , p. 76). “Voor auteurs van auteursrechtelijk beschermde werken die op basis van een arbeidsovereenkomst bij een persuitgever in dienst zijn, mag het voornemen om de geproduceerde werken daadwerkelijk te exploiteren volgens de minister in principe worden verondersteld" (Verslag eerste lezing DOC 55-3015/014 , p. 76).

1.2. Personeel toepassingsgebied

Inkomsten verwerven uit auteursrechtelijk beschermd werk of naburig rechtelijk beschermde prestatie met het oog op exploitatie of feitelijk gebruik is met de nieuwe wetgeving echter niet meer voldoende.

De belastingplichtigen wiens inkomsten onder de toepassing van het fiscale gunstregime kunnen vallen moeten

  • ofwel beschikken over een kunstwerkattest als bedoeld in artikel 7 van de wet tot oprichting van de Kunstwerkcommissie en tot verbetering van de sociale bescherming van kunstwerkers, of in analoge bepalingen of bepalingen van gelijke werking aangenomen door een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte;
  • ofwel, bij gebrek daaraan, de rechten met betrekking tot hun auteursrechtelijk beschermd werk of naburig rechtelijk beschermde prestatie hebben overgedragen of in licentie gegeven aan een derde voor mededeling aan het publiek, voor openbare uitvoering of opvoering, of voor reproductie

1.2.1. Houder van een kunstwerkattest

image.png

Tot de eerste categorie behoort de "oorspronkelijk rechthebbende" die houder is van een "kunstwerkattest" (en de rechten, zoals hoger gezegd, overdraagt met het oog op exploitatie of daadwerkelijk gebruik door de verkrijger, de licentiehouder of een derde). Dat attest wordt een ‘all areas-pass’ tot de sociale zekerheid voor kunstwerkers genoemd (vandenbroucke.belgium.be/nl/kunstwerkattest). Zo moet dat attest vooral een betere sociale bescherming van kunstenaars bieden door er bijvoorbeeld verhoogde bedragen van vervangingsinkomen aan te koppelen. Dat attest maakt het voorwerp uit van de wet tot oprichting van de Kunstwerkcommissie en tot verbetering van de sociale bescherming van kunstwerkers (1) van 16.12.2022 (BS 27.12.2022), maar dat pas in werking treedt op een nog bij KB vast te stellen datum en uiterlijk op 1 januari 2024.

"Zolang de nieuwe reglementering rond het kunstwerkattest nog niet van toepassing is, zal er gekeken worden naar de bestaande kunstenaarskaarten bij wijze van tolerantie" (Verslag eerste lezing DOC 55-3015/014, p 68).

1.2.2. Andere rechthebbenden: overdracht aan derde voor mededeling aan het publiek

image.png

Deze tweede categorie is volgens de minister van Financiën een "restcategorie die de bedoeling heeft om het fiscaal stelsel voor te behouden aan situaties waarbij het brede publiek genot heeft van de 'werken' en 'prestaties van uitvoerende kunstenaars'". Bij de eerste categorie (de oorspronkelijk rechthebbenden die over een kunstwerkattest beschikken) wordt volgens de minister "in feite reeds verondersteld" dat hun werken of prestaties "voor het brede publiek bestemd zijn" (Verslag eerste lezing DOC 55-3015/014 , p. 56).

Vandaar dat, wat deze tweede categorie betreft, niet alleen vereist is dat de rechthebbende met de overdracht de exploitatie of het daadwerkelijk gebruik van zijn rechten beoogt (zie hoger). Bovendien is, zoals gezegd, vereist dat hij de rechten overdraagt of in licentie geeft "aan een derde voor mededeling aan het publiek, voor openbare uitvoering of opvoering, of voor reproductie" (nieuw art. 17, § 1, 5°, al. 1, vijfde streepje WIB 1992).

Volgens de memorie van toelichting (DOC 55 3015/001, p 64) kan de mededeling aan het publiek, de openbare uitvoering of opvoering verschillende vormen aannemen, met name schriftelijk, grafisch, fotografisch, cinematografisch of met geluid, en kan een en ander geschieden via verschillende dragers: materiële, digitale of andere, via verschillende wijzen van overdracht: een artikel, radio, televisie, theater, scenografisch, museografisch, informaticanetwerk, digitaal platform, metaverse, enz. De mededeling aan het publiek omvat ook de reproductie van werken die onder Boek XI, Titel V WER vallen. Ook nog volgens de memorie moet mededeling aan het publiek worden begrepen overeenkomstig de Europese rechtspraak (bv. HvJ 31 mei 2016, Reha Training, C-117/15, punt 41 tot 44, en de daarin aangehaalde rechtspraak).

Volgens de Auteursrechtenrichtlijn moet aan het begrip mededeling aan het publiek een ruime betekenis gegeven worden: het omvat iedere mededeling die wordt gedaan aan publiek dat niet op de plaats van oorsprong van de mededeling aanwezig is (overweging 23 richtlijn 2001/29/EG van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij, PB EU L, 22 juni 2001). Ook het Hof van Justitie heeft meermaals die ruime interpretatie van dat begrip bevestigd in hogervermelde rechtspraak.

Het lijkt erop dat daarmee voornamelijk de personen uit de boot vallen die hun creaties ter beschikking stellen in een eerder één-op-één-context dus niet voor een breed publiek. Denk aan een architect die een ontwerp voor één specifieke woning maakt of een ontwikkelaar die een interne bedrijfsapplicatie ontwikkelt.

Vraag is of de aldus vereiste bestemming bv. alleen kan bestaan in de "reproductie" van het werk (zonder dat die noodzakelijk het grote publiek moet bereiken). Volgens de minister van Financiën is dat niet het geval. Volgens hem moet "de notie 'reproductie' samen" gelezen worden "met de noties 'mededeling aan het publiek' en 'openbare uitvoering of opvoering'" (Verslag eerste lezing DOC 55-3015/014 , p 58).

De notie 'reproductie' vereist dus dat "een werk of prestatie gereproduceerd" wordt "om meegedeeld te kunnen worden aan het publiek" (Verslag eerste lezing DOC 55-3015/014 , p 58).

Wat de notie 'mededeling aan het publiek' betreft, verwijst de minister naar de rechtspraak van het Europees Hof van Justitie (zaak C-117/15 inzake REHA TRAINING). Hij leidt hieruit af,

  • dat "het begrip 'publiek' slaat op een onbepaald aantal potentiële kijkers en impliceert bovendien een vrij groot aantal personen";
  • dat "onbepaald" wil zeggen, "niet beperkt tot specifieke individuen die tot een private groep (Verslag eerste lezing DOC 55-3015/014 , p 74).

Als "ab initio" de bedoeling voorhanden is om het auteursrechtelijk beschermd werk "louter in besloten kring te verspreiden, is dus volgens de minister niet voldaan aan de gestelde voorwaarde van 'mededeling aan het publiek'". "Dit verandert niet door achteraf het werk of de prestatie publiek te maken via bv. de publicatie ervan op een website zonder er een verdere exploitatie of daadwerkelijk gebruik aan te koppelen" (Verslag eerste lezing DOC 55-3015/014 , p 74).

De "bedoeling van de wetgever wordt gefrustreerd" wanneer een auteursrechtelijk beschermd werk (bv. een architecturaal plan voor de bouw van een gezinswoning) dat enkel bestemd is om in besloten kring te worden gebruikt (in het voorbeeld, enkel in de relatie tussen bouwheer en architect), "na de overdracht of licentieverlening, effectief publiek wordt gemaakt bv. door het op een website te plaatsen, enkel en alleen om te kunnen genieten van het fiscaal gunstregime". In zo'n situatie "is niet voldaan aan de vereiste van 'mededeling aan het publiek'" (Verslag eerste lezing DOC 55-3015/014 , p 75).

1.2.3. Auteursinkomsten verkregen via beheersorganisatie

De nieuwe fiscale regeling geldt ook als de voormelde rechthebbenden de inkomsten verkrijgen via een "beheersorganisatie" (zoals bedoeld in art. I.16, § 1, 4° tot 6° WER); (nieuw art. 17, § 1, 5°, al. 2 WIB 1992).

1.2.4. Wat bij discussie of de voorwaarden van art. 17 §1, 5° WIB 92 zijn voldaan?

De rechtspraak heeft bevestigd dat de FOD Financiën bevoegd is voor de toepassing van artikel 17, § 1, 5°, WIB 92, in zijn geheel, en dit onder het toezicht van de hoven en rechtbanken. Zo volgt uit het arrest van 30 oktober 2018 van het hof van beroep te Gent dat zowel de fiscale rechter als de fiscale administratie zich, – in het kader van de toepassing van artikel 17, § 1, 5°, WIB 92 –, kunnen uitspreken over het bestaan van een werk beschermd door de wetgeving betreffende het auteursrecht (Ref. 2017/AR/769). Zie ook het arrest van 25 juni 2020 van het Hof van Cassatie dat daarop betrekking heeft, ref. F.19.0052.N)

2. Cumulatieve grenzen 

Indien die auteursinkomsten (die voldoen aan de voorwaarden van art. 17 § 1, 5° WIB 92) worden behaald buiten het kader van een beroepsactiviteit van de verkrijger, dan zal de totale auteursvergoeding bij de natuurlijk persoon belastbaar zijn als roerend inkomen tegen een afzonderlijk belastingtarief van 15% (+ aanvullende gemeentebelasting), na toepassing van kostenaftrek. Het scharnierartikel 37 WIB 1992 vindt dan totaal geen toepassing.

Worden de auteursinkomsten (die voldoen aan de voorwaarden van art. 17 § 1, 5° WIB 92) behaald binnen het kader van een beroepsactiviteit van de verkrijger en wordt dit ook afdoende bewezen door de belastingadministratie dan worden de auteursinkomsten nog steeds als roerende inkomsten aangemerkt (art. 37 tweede lid en derde WIB 92 en art. 551 § 1 WIB 92), behalve indien en in de mate dat:

  • de verhouding tussen de totale vergoedingen voor de overdrachten of verleningen van licenties van de auteursrechten en naburige rechten en de totale vergoedingen, waarin ook de vergoedingen voor de geleverde prestaties zijn begrepen, meer dan 50 pct. (inkomstenjaar 2023) bedraagt;
  • zij meer bedragen dan 70.220 euro (inkomstenjaar 2023);
  • en voor zover dat het gemiddelde inkomen uit auteursrechten en naburige rechten, vastgesteld vóór de toepassing van de in de voorgaande streepjes bedoelde beperkingen, die in de vier vorige belastbare tijdperken zijn ontvangen, in voorkomend geval met uitsluiting van de periode waarin de activiteit is begonnen, het absolute maximumplafond van 70.220 euro (inkomstenjaar 2023) niet overschrijdt.

Schematisch:

image.png

2.1. Relatieve beperking voor het geval de overdracht of het verlenen van de rechten gepaard gaat met een geleverde prestatie.

Het vermoeden van rechtswege dat het om roerende inkomsten gaat, geldt dus slechts als en in de mate dat het onderdeel 'auteursrechten' niet hoger is dan een bepaald percentage van de totale vergoeding. Met name 50 % in 2023, 40 % in 2024 en 30 % vanaf 2025.

De 'procentuele beperking' geldt niet als de overdracht niet gepaard gaat met een geleverde prestatie, en evenmin als de auteursrechten "naderhand worden verkregen, losstaand van de initiële vergoeding die ook een vergoeding voor de geleverde prestaties omvat" (art. 37, lid 2 en 3 WIB 1992).

De minister geeft het voorbeeld van een auteur die op eigen initiatief een boek schrijft en pas later een uitgever zoekt om het boek uit te geven. De overdracht van de auteursrechten gaat dan niet gepaard met een geleverde prestatie, zodat de procentuele beperking niet geldt (Verslag eerste lezing DOC 55-3015/014, p. 66).

Van een 'geleverde prestatie' is ook geen sprake als de auteur zich (enkel) verbindt "tot enkele bijkomende prestaties voor de exploitatie van de rechten door de verkrijger, zoals deelname aan promotieactiviteiten" (bv. aanwezig zijn op een signeersessie of op een boekenbeurs) (Verslag eerste lezing DOC 55-3015/014, p. 66).

Stel dat iemand op eigen initiatief een boek schrijft, het vervolgens laat uitgeven, en dat boek nadien ook gebruikt voor het geven van seminaries. In dat geval is volgens de minister ook "geen prestatie verbonden aan de overdracht zelf" (dus geldt de procentuele beperking niet). Maar de vergoeding die betaald wordt voor het geven van het seminarie moet wel "marktconform" zijn (Verslag eerste lezing DOC 55-3015/014, p. 68). Lees: het gaat niet op de vergoeding voor het geven van het seminarie te vermommen als een auteursrecht dat hij van de uitgever ontvangt.

De minister preciseert dat de procentuele beperking eerst wordt toegepast, en pas daarna - in voorkomend geval - de absolute beperking tot (nog te indexeren) 37.500 EUR (zie hierna) (Verslag eerste lezing DOC 55-3015/014, p. 64).

Als één vergoeding wordt toegekend "die zowel de verrichte arbeid/prestatie vergoedt alsook de overdracht" van de rechten, moet een verhoudingsgewijze "split" worden gemaakt (Verslag eerste lezing DOC 55-3015/014 , p. 65).

De procentuele beperking (van 50, 40 en later 30 %) is een "maximumgrens". "Binnen deze relatieve grens is er voldoende beleidsruimte binnen de betrokken sectoren om te werken met eigen verhoudingen die natuurlijk marktconform moeten zijn" (Verslag eerste lezing DOC 55-3015/014, p. 76).

Wat als twee contracten worden gesloten: een waarbij de vergoeding voor de 'prestatie' wordt vastgelegd, en een andere waarbij de vergoeding bepaald wordt voor de overdracht van de rechten ? Volgens de minister moeten beide contracten - met het oog op de toepassing van de procentuele beperking - dan "als één geheel" worden beschouwd (Verslag eerste lezing DOC 55-3015/014, p.76).

De minister laat nog verstaan dat ingeval auteursrechten worden betaald via een 'beheersorganisatie' (zie hoger), de procentuele beperking niet geldt: de vergoedingen kunnen "tot aan het maximumplafond 70.220 EUR (inkomstenjaar 2023) voor 100 % in auteursrechten worden uitbetaald". Bij dergelijke betalingen kan immers "in quasi alle gevallen geen onderliggende prestatie gedetecteerd worden" (Verslag eerste lezing DOC 55-3015/014, p. 79).

2.2. Absolute grens

De kwalificerende auteursrechten (na toepassing van de relatieve beperking) worden van rechtswege geacht 'roerende inkomsten' te zijn, behalve indien en in de mate dat zij meer bedragen dan 70.220,00 EUR (voor inkomstenjaar 2023). Zijn zij hoger, dan geldt het vermoeden niet meer ten aanzien van het hogere gedeelte. Boven dat grensbedrag valt men terug op de gebruikelijke criteria om uit te maken of de inkomsten roerend zijn, dan wel een beroepskarakter hebben.

2.3. De gemiddelde 4-grens

Zelfs als de procentuele beperking en de absolute beperking niet overschreden wordt tijdens het inkomstenjaar, kan het kwalificerend auteursinkomen toch nog uitgesloten worden van het fiscaal gunstregime.

Als men in de vier vorige belastbare tijdperken auteursrechten heeft genoten, waarvan het gemiddeld bedrag hoger is dan het absolute maximumbedrag van 70.220,00 EUR (voor inkomstenjaar 2023), dan worden de auteursrechten van het lopende jaar in de nieuwe regeling niet langer wettelijk vermoed roerende inkomsten te zijn (ook niet ten aanzien van het gedeelte dat de absolute grens niet overschrijdt).

Het scharnierartikel (art. 37, lid 1 WIB 1992) speelt dan voor het geheel, zonder beperking. Dit betekent dat de auteursrechten in hun geheel geacht worden beroepsinkomsten te zijn, zodra zij aangewend worden voor het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid van de verkrijger van de inkomsten. Het gemiddeld bedrag wordt berekend uitgaande van de bedragen vóór toepassing van de voormelde beperkingen (de relatieve beperking en de absolute beperking tot 70.220,00 EUR (inkomstenjaar 2023) (art. 37, lid 2, in fine WIB 1992).

De 'regel van vier' moet altijd eerst worden toegepast, vóór men toekomt aan de voormelde twee beperkingen (de relatieve beperking en de absolute beperking tot 70.220,00 EUR) (Verslag eerste lezing DOC 55-3015/014, p. 71).

Kwalificatie tot beroepsinkomsten in een bepaald belastbaar tijdperk werkt niet door op de absolute grens over gemiddelde van voorgaande belastbare tijdperken.

In geval van begin of hervatting van de activiteit, met minder dan vier opeenvolgende volledige belastbare tijdperken (voorafgaand aan het in aanmerking te nemen belastbare tijdperk) als referentie, zal de uitsluiting slechts van toepassing zijn indien het gemiddelde bedrag van dergelijke inkomsten ontvangen tijdens de referentieperiode van activiteit (d.w.z., naargelang het geval, één, twee of drie belastbare tijdperken), verkregen door de som van de tijdens deze referentieperiode ontvangen inkomsten te delen door respectievelijk 1, 2 of 3, naargelang het geval, overeenstemmend met het aantal volledige jaren van activiteit, meer bedraagt dan 70.220,00 EUR (inkomstenjaar 2023) (Memorie van toelichting DOC 55-3015/001, p. 70).

Zelfs als de relatieve beperking en de absolute beperking niet overschreden wordt tijdens het inkomstenjaar, kan het kwalificerend auteursinkomen toch nog uitgesloten worden van het fiscaal gunstregime.

Een kunstenaar draagt al jaren zijn auteursrechten over aan een verkrijger die deze rechten exploiteert en hem auteursrechten en een vergoeding voor de door hem in de onderneming van de verkrijger verrichte diensten als artistiek leider betaalt.

  Toepassing 1 Toepassing 2 Toepassing 3 Toepassing 4
Contractuele vergoeding voor auteursrechten in jaar 2019 100.000 50.000 40.000 70.000
Contractuele vergoeding voor auteursrechten in jaar 2020 70.000 70.000 50.000 60.000
Contractuele vergoeding voor auteursrechten in jaar 2021 50.000 45.000 70.000 55.000
Contractuele vergoeding voor auteursrechten in jaar 2022 65.000 65.000 75.000 58.000
Contractueel totaalbedrag in jaar 2023 70.000 130.000 150.000 180.000
Contractuele vergoeding voor auteursrechten in jaar 2023 (begrepen in totaalbedrag) 45.000 80.000 80.000 72.000
Toepassing van derde grensbedrag        
Gemiddelde bruto-inkomsten voor vorige belastbare tijdperken 71.250 57.500 58.750 60.750
Gemiddelde 4 grens van 2023: € 70.220 Overschreden Niet overschreden Niet overschreden Niet overschreden
Toepassing van eerste grensbedrag        
Eerste begrenzing (50/50-grens) Niet van toepassing Maximum van 65.000 Maximum van 75.000 Maximum van 90.000 niet bereikt
Absolute grens van 70.220 euro Niet van toepassing Niet overschreden Maximum 70.220 72.000 beperkt tot 70.220
Fiscale behandeling van de vergoeding in jaar 2023        
Roerende inkomsten 0 65.000 70.220 70.220
Beroepsinkomsten 25.000 + 45.000 = 70.000 65.000 79.780 109.780
Totaalbedrag 70.000 130.000 150.000 180.000

2.4. Overgangsregime

Met betrekking tot de relatieve grens (verhouding vergoeding auteursrecht – vergoeding prestatie) is de overgangsperiode twee jaar. Voor aanslagjaar 2024 is er sprake van een 50/50-grens, vanaf aanslagjaar 2025 een 40/60-grens en pas vanaf aanslagjaar 2026 wordt het nieuwe percentage van 30 % doorgevoerd (art. 551 lid 1 WIB 1992).

Voor belastingplichtigen die voor aanslagjaar 2023 vergoedingen ontvingen die voorheen wél in aanmerking kwamen voor de toepassing van de (oude) fiscale regeling inzake auteursrechten, maar die vanaf 01.01.2023 niet meer in aanmerking komen voor het hervormde stelsel (voorwaarden van het nieuwe art. 17 § 1, 5° WIB 92 niet voldaan) op de toepassing van het nieuwe artikel 17, § 1, 5°, WIB 92, is er een kortere overgangsperiode. Zij kunnen het fiscale gunstregime (met de nieuwe begrenzingen), voor het aanslagjaar 2024 nog 1 keer toepassen maar met een halvering van de kostenforfaits en van het maximumbedrag van € 37 500. Bijgevolg: kostenforfait van 50% tot een jaarlijks inkomen uit auteursrechten van € 8 545 en een kostenforfait van 25% voor jaarlijks inkomen uit auteursinkomen voor schijf van € 8 545 tot € 17 090. Maximum bedrag van € 35.110.

De minister bevestigt dat de overgangsregeling beoordeeld moet worden in hoofde van elke genieter van auteursrechten, en niet in hoofde van de schuldenaar van de vergoedingen (de opdrachtgever, werkgever, enz.) (Verslag eerste lezing DOC 55-3015/014, p. 71).

Stel dat een onderneming destijds een ruling heeft verkregen inzake de toepassing van de (oude) regeling auteursrechten op haar werknemers, terwijl de auteursrechten waarop die ruling slaat niet meer beantwoorden aan de nieuwe fiscale definitie van auteursrechten : de werknemers die eind 2022 in dienst zijn, kunnen via de overgangsregeling nog een jaar lang in aanmerking komen (met de voormelde gehalveerde grenzen). Maar nieuw aangeworven werknemers die pas vanaf 1 januari 2023 starten, vallen uit de boot en kunnen de overgangsregeling niet toepassen (Verslag eerste lezing DOC 55-3015/014, p. 71).

2.5. Wat met bestaande rulings?

Door de wetsaanpassing "vervallen" de bestaande rulings "in principe" (Verslag eerste lezing DOC 55-3015/014, p 73).

Alles hangt af van de juiste inhoud van de betreffende ruling. Gaat het om een ruling die de toepassing van de oude fiscale regeling aanvaardt, terwijl de betreffende rechten niet meer in aanmerking komen voor de nieuwe fiscale regeling, dan blijft de ruling geldig in de overgangsregeling (voor wie voorheen al inkomsten van auteursrechten ontving), met toepassing van de nieuwe begrenzingen en de halvering van de bedragen in de overgangsregeling.

Gaat het om een ruling die een lagere procentuele beperking oplegt dan in de nieuwe regeling het geval is (bv. 30 % i.p.v. 50 %; cf. het maximumpercentage dat voor inkomstenjaar 2023 wettelijk wordt aanvaard; zie hoger), dan blijft dat lager percentage van toepassing (Verslag eerste lezing DOC 55-3015/014, p 73).

3. Belastbaarheid in de personenbelasting 

Indien de auteursrechten niet worden behaald binnen het kader van een beroepsactiviteit door de verkrijger (bv. auteursvergoeding ontvangen door erfgenaam van een schrijver), is het scharnierartikel 37 WIB92 (roerend inkomen dat beroepsinkomen wordt) niet van toepassing. Dan blijven die auteursrechteninkomsten van art. 17 § 1, 5° WIB 92 sowieso roerende inkomsten belastbaar aan 15% in de personenbelasting (ongeacht de hoogte van het inkomen) (art. 171, 2°bis WIB 92)

Indien de auteursrechten voor de beroepswerkzaamheid van de verkrijger worden gebruikt:

  • én de gemiddelde 4-grens is overschreden in 2023 dan is de totale auteursvergoeding van 2023 belastbaar als beroepsinkomen (naar gelang het geval: bezoldiging werknemer, bezoldiging bedrijfsleider of baten) tegen de progressieve tarieven.
  • én de gemiddelde 4-grens is niet overschreden dan is enkel het deel van de auteursinkomsten van art. 17 §1, 5° WIB92 na de toepassing van de relatieve beperking (50/50 regel) en absolute begrenzing (70.220) als roerend inkomen belastbaar aan 15% in de personenbelasting. Overig deel is belastbaar als beroepsinkomen tegen de progressieve tarieven (art. 37 tweede en derde lid WIB 92).

De taxatie van auteursvergoedingen als divers inkomsten is niet mogelijk (Cassatie dd. 22.01.2010, Nr. F.08.002.F).

Het belastingtarief van 15% op auteursvergoedingen (roerend inkomen) wordt toegepast op het netto inkomen (art. 22, § 3 WIB 1992). Dat is het bruto-inkomen (vóór afhouding van RV) verminderd met de RSZ-bijdragen (Parl.Vr. nr. 1494 van de heer Jef Van den Bergh van 14.02.2017) en verminderd met naar keuze van de belastingplichtige ofwel zijn werkelijke bewezen beroepskosten ofwel een wettelijk degressief kostenforfait. Het kostenforfait bedraagt (art. 4, eerste lid, 1° KB/WIB 1992):

  • 50 % op de eerste inkomensschijf van 18 720,00 EUR;
  • 25 % op de tweede inkomensschijf van 18 720,00 tot 37 450,00 EUR;
  • Geen kostenaftrek boven inkomstenschijf van 37 450,00 EUR.

De forfaitaire kosten worden op het geheel van die roerende inkomsten slechts één keer per belastingplichtige en per aanslagjaar toegepast.

De inkomsten uit auteursrechten (roerend inkomen) zijn altijd verplicht aan te geven in de belastingaangifte in de personenbelasting (art. 313 lid 1, 4° WIB 92) Dat gebeurt in rubriek D van vak VII van de aangifte. Er is immers ook nog gemeentebelasting op verschuldigd. De ingehouden roerende voorheffing is verrekenbaar en mogelijks terugbetaalbaar.

4. Vergoeding voor auteursrechten en naburige rechten: aftrekbare kost of afschrijving voor de schuldenaar? 

Onder de immateriële vaste activa moet worden verstaan, de ondernemingsmiddelen van onlichamelijke aard die bestemd zijn om duurzaam voor de bedrijfsactiviteit te worden gebruikt, en die naar verwachting toekomstige economische voordelen voor de onderneming zullen opleveren (Zie art. 3:89 van KB/WVV en het CBN-advies 2012/13 van 10.10.2012). De rubriek 'Immateriële vaste activa' omvat inzonderheid de concessies, octrooien, licenties, knowhow, merken en soortgelijke rechten waarvan de vennootschap eigenares is of ingeval zij de rechten tot exploitatie ervan heeft verworven. Voorbeelden van rechten die onder die noemer kunnen vallen, zijn auteursrechten, met inbegrip van de licentieovereenkomsten.

Wanneer een vennootschap auteursrechten verwerft, moeten ze onder de vaste activa opgenomen worden indien ze bestemd zijn om duurzaam voor de bedrijfsactiviteit te worden gebruikt (= waarvan de vennootschap verwacht dat ze langer dan 1 belastbaar tijdperk zullen worden gebruikt). De bepalingen inzake de waardering en de afschrijvingen zoals opgenomen in de wetgeving op de boekhouding en de jaarrekening van de ondernemingen zijn er in principe op van toepassing. Dat betekent inzonderheid dat de verwerving van een auteursrecht moet worden gewaardeerd tegen de aanschaffingswaarde en voor dat bedrag in de balans worden opgenomen, onder aftrek van de afschrijvingen die erop betrekking hebben (art. 3:13 en 3:39, § 1, eerste en tweede lid, KB/WVV) en berekend volgens de regels die zijn genomen door de vennootschap. Aanvullende of uitzonderlijke afschrijvingen kunnen worden geboekt ingevolge de technische ontwaarding van het immaterieel vast actief of wegens de wijziging van economische of technologische omstandigheden.

Het begrip 'immateriële vaste activa', heeft fiscaal de betekenis die daaraan wordt toegekend door de wetgeving op de boekhouding en de jaarrekening van de ondernemingen (zie art. 2, WIB 92).

Onverminderd de toepassing van art. 49, WIB 92, worden de afschrijvingen als beroepskosten beschouwd in de mate dat:

  • ze gegrond zijn op de aanschaffings- of beleggingswaarde
  • en voor zover ze noodzakelijk zijn
  • en samengaan met een waardevermindering die zich in het belastbare tijdperk werkelijk heeft voorgedaan (art. 61, WIB 92).

De toepassing van de bepalingen van art. 63, WIB 92, houdt inzonderheid het volgende in:

  • de verworven auteursrechten in de rubriek van de immateriële vaste activa mogen niet in éénmaal of degressief worden afgeschreven. Alleen de afschrijving met vaste annuïteiten (of lineaire afschrijving) is toegestaan
  • de afschrijvingsperiode bedraagt voor die activa ten minste 5 jaar.

Wanneer in strijd met de fiscale bepalingen, activabestanddelen worden ondergewaardeerd, dan moeten die onderwaarderingen worden behandeld als 'onzichtbare reserves'. Er ontstaat fiscaal een onzichtbare reserve wanneer verworven auteursrechten die bestemd zijn om duurzaam voor de bedrijfsactiviteit te worden gebruikt:

  • niet worden geactiveerd overeenkomstig het boekhoudrecht en onmiddellijk voor het geheel ten laste worden gelegd van het resultaat in hetzelfde boekjaar of
  • boekhoudkundig over minder dan 5 jaar worden afgeschreven.

Overeenkomstig art. 24, eerste lid, 4°, WIB 92, is de vastgestelde onzichtbare reserve een belastbare winst.

5. Verplichtingen van de schuldenaar van de auteursrechten 

De verplichtingen van de schuldenaar van de auteursrechten zijn:

  • de roerende voorheffing inhouden en betalen op de bedragen die hij aan de verkrijger (natuurlijk persoon) van deze inkomsten toekent of betaalt
  • aangifte 273 S indienen
  • opmaken van de fiches 281.45 (auteursrechten)

Let op bij toekenning van gemengde inkomsten (naast de auteursinkomsten worden ook vergoeding voor de prestatie (bv. het schrijven van het werk) zelf toegekend). Vergoedingen voor de prestatie zelf, kunnen onderhevig zijn aan inhouding bedrijfsvoorheffing en opmaak fiche 281.10 (tewerkstelling in ondergeschikt verband), opmaak fiche 281.20 (tewerkstelling als bedrijfsleider) of tot opmaak fiche 281.50 en voorafbetalingen door de verkrijger vereisen.

5.1. Schuldenaar van auteursinkomsten (art. 17 § 1, 5° WIB 92) moet RV inhouden, aangifte 273 S indienen en ingehouden RV doorstorten

Elke schuldenaar van inkomsten als bedoeld in artikel 17, § 1, 5°, WIB 92, moet roerende voorheffing inhouden en betalen op de bedragen die hij aan de verkrijger (natuurlijks persoon) van deze inkomsten toekent of betaalt (DOC 55 3015/001 p. 73).

Daarbij moet elke schuldenaar op zich de roerende voorheffing bepalen op basis van het totale bedrag van de voormelde inkomsten die hij aan de verkrijger betaalt in hetzelfde belastbaar tijdperk, onafhankelijk van andere inkomsten van dezelfde aard die door andere schuldenaars in hetzelfde belastbare tijdperk worden betaald aan dezelfde verkrijger (inkomsten waarvan de eerste genoemde schuldenaar niet op de hoogte is). (Memorie van toelichting, DOC 55 3015/001 p. 73).

Het tarief RV bedraagt 15%:

  • voor de eerste schijf die overeenkomt met het bedrag aan auteursinkomsten (van art. 17 § 1, 5° WIB 92) dat niet meer bedraagt dan 50 pct. (relatieve grens van 2023) of 70.220,00 EUR (absolute grens van 2023), bedoeld in artikel 37, tweede lid, op voorwaarde dat de gemiddelde 4 grens van de vier voorgaande tijdperken niet is overschreden (niet meer is dan 70.220 EUR) – die drie grenzen zijn te beoordelen in hoofde van enkel die schuldenaar.

    Bij overschrijding van de gemiddelde 4 grens bij die schuldenaar is het RV tarief van 30% van toepassing op het ganse auteursinkomen. Ingeval de gemiddelde 4 grens niet overschreden is, is op het bovenmatig deel van de relatieve grens en absolute grens het RV tarief van 30% van toepassing.

  • op de eerste schijf van 35.110,00 (AJ 2024) ingeval van toepassing van de overgangsregeling van art. 551 §1 WIB 1992 (= situatie waarin de inkomsten vanaf 2023 niet langer onder het hervormde toepassingsgebied vallen van de in artikel 17, § 1, 5°, vermelde inkomsten verkregen uit de overdracht of de licentieverlening van auteursrechten en naburige rechten (bv. inkomsten van ontwikkeling van een interne bedrijfsapplicatie zonder ruime verspreiding onder het publiek) of verkregen via een in artikel I.16, § 1, 4° tot 6°, van het Wetboek van economisch recht bedoelde organisatie (bv. beheersorganisatie Sabam). Voor deel erboven is het RV tarief van 30% van toepassing.

De roerende voorheffing wordt ingehouden op de netto-auteursinkomsten, d.w.z. op de bruto inkomsten na toepassing van kosten (art. 22 WIB 1992) (werkelijke kosten of degressief wettelijk kostenforfait: 50 % op de eerste schijf van 18.720,00 (geïndexeerd voor 2023) en 25 % op de schijf van 18.720,00 tot 37.450,00). Op de inkomsten boven 37.450,00 EUR kan geen forfait meer worden toegekend.

Ingeval van toepassing van de overgangsregeling van art. 551 §1 WIB 1992 (= situatie waarin de inkomsten vanaf 2023 niet langer onder het hervormde toepassingsgebied vallen van de in artikel 17, § 1, 5°, vermelde inkomsten verkregen uit de overdracht of de licentieverlening van auteursrechten en naburige rechten of of verkregen via een in artikel I.16, § 1, 4° tot 6°, van het Wetboek van economisch recht bedoelde organisatie) is er een halvering van de wettelijke kostenforfaits. Bijgevolg kostenforfait van 50 % op de eerste schijf van 9.360,00 (geïndexeerd voor 2023) en 25 % op de schijf van 9.360,00 tot 18.720,00 OF (hogere) werkelijke kosten). Op de inkomsten boven 18.720,00 EUR kan geen forfait meer worden toegekend.

Die ingehouden RV moet aan de schatkist gestort worden binnen de 15 kalenderdagen na de toekenning of betaalbaarstelling van die auteursinkomsten.

Tevens moet de schuldenaar een aangifte 273S (aangifte RV) indienen, ook binnen 15 kalenderdagen na de toekenning of betaalbaarstelling van die inkomsten.

5.2. Fiche verplichting: fiches 281.45 opmaken

De fiche 281.45 voor auteursrechten en naburige rechten bestaat al enige tijd. Maar de ficheverplichting voor auteursrechten en naburige rechten kreeg pas een wettelijke grondslag (via de Wet van 21 januari 2022: invoering van artikel 57, lid 1, 4° WIB92) met ingang van 1 januari 2021.

De fiche 281.45 moeten ingediend zijn tegen 30 april van het jaar volgend op het inkomstenjaar in kwestie.

Sancties bij niet-naleving of laattijdig indienen fiche 281.45 door de schuldenaar:

  • in de personenbelasting zijn de betaalde vergoedingen niet als beroepskosten aftrekbaar (art. 57, lid 1 WIB 1992);
  • in de vennootschapsbelasting ondergaan de betaalde vergoedingen de afzonderlijke aanslag geheime commissielonen (art. 219 WIB 1992);
  • in de rechtspersonenbelasting maken de betaalde vergoedingen de bijzondere aanslag tegen 100 % verschuldigd (art. 225, lid 2, 4° WIB 1992).
  • administratieve geldboete wegens laattijdige of onjuiste indiening van de fiche (gaande van 50,00 EUR tot 1 250,00 EUR).

6. Belasting over de toegevoegde waarde (btw) 

De btw geven bij de overdracht of licentie van auteursrechten en naburige rechten is terugvorderbaar volgens de gebruikelijke regels.

Voor werknemers in loondienst die hun auteursrechten aan hun werkgever overdragen, zijn er geen btw-implicaties. Ook bedrijfsleiders moeten zich normaal gezien niet als btw-plichtige registreren (zie verder).

Als er sprake is van een btw-activiteit wordt de overdracht van onlichamelijke goederen wordt als een dienst beschouwd. Dat is ook het geval voor de overdracht of het in licentie geven van auteursrechten en naburige rechten (art. 18, §1, lid 2, 7° W.BTW).

6.1. Plaatsbepalingsregels

Aangezien de overdracht van auteursrechten als een dienst beschouwd wordt, gelden de plaatsbepalingsregels die van toepassing zijn voor diensten. Vindt de dienst in België plaats, dan is de handeling belastbaar in België en moet u de Belgische btw-regels toepassen. Is de dienst in het buitenland gelokaliseerd, dan is de handeling niet belastbaar in België en moeten de btw-regels toegepast worden van het land waar de dienst plaatsvindt.

In een b2b-context moet in voorliggend geval de algemene regel inzake plaatsbepaling toegepast worden, volgens dewelke de dienst die bestaat in de overdracht van auteursrechten plaatsvindt in het land waar de ontvanger van de dienst gevestigd is (art. 21, §2 W.BTW). Worden de auteursrechten dus overgedragen aan een in België gevestigde btw-plichtige, dan moeten de Belgische btw-regels toegepast worden. Is de ontvanger van de dienst een in het buitenland gevestigde btw-plichtige, dan is de overdracht van de auteursrechten niet onderworpen aan btw in België, maar moeten de btw-regels toegepast worden van het land waar de ontvanger van de dienst gevestigd is.

6.2. Welk btw-tarief?

Als de overdracht of licentie onder bezwarende titel van auteursrechten en naburige rechten in België plaatsvindt, dan is deze handeling aan de btw onderworpen in België (art. 2 W.BTW). Het tarief van 6% is dan in principe van toepassing.

Hebben de auteursrechten daarentegen betrekking op computerprogramma’s of op reclame, dan is de niet-vrijgestelde overdracht ervan onderworpen aan 21% btw.

6.3. Uitgavecontracten zijn vrijgesteld van de btw

Uitzondering op dit principe: uitgavecontract (artikel 44, § 3, 3° WBTW: voorwaarden te voldoen)

Alleen als drie voorwaarden vervuld zijn, is de overdracht van auteursrechten vrijgesteld van btw (art. 44, §3, 3° W.BTW):

(1)het moet gaan om een contract voor uitgave;

(2)het contract voor uitgave moet gesloten zijn tussen de uitgever en de auteur;

(3)het contract voor uitgave moet betrekking hebben op een letterkundig werk of een kunstwerk. Zijn die voorwaarden effectief vervuld, dan is de vrijstelling ook sowieso van toepassing. Er kan dus niet voor geopteerd worden om toch niet onder de btw-vrijstelling te vallen, om zo recht op aftrek van de btw te kunnen genieten.

6.3.1. Contract voor uitgave

Een contract voor uitgave veronderstelt dat het werk overgedragen wordt met de bedoeling dat het materieel verspreid wordt op een aantal duurzame exemplaren, zodat het werk ter beschikking gesteld kan worden van het publiek. Er is alleen sprake van een contract voor uitgave als van beide partijen iets verwacht wordt. De auteur is daarbij dan doorgaans verplicht om een tekst of iets soortgelijks aan te leveren, terwijl de uitgever de verplichting op zich neemt om voor de publicatie te zorgen. Het typevoorbeeld is een manuscript voor een boek dat door de auteur overgedragen wordt aan een uitgeverij die het commercialiseert.

Het contract waarbij een auteur zich ertoe beperkt toestemming te verlenen om zijn werk te vermenigvuldigen of uit te voeren, terwijl de medecontractant niet de verplichting tot publicatie heeft, is geen contract voor uitgave en in principe dan ook niet vrijgesteld van btw (btw-handleiding, nr. 329/2).

Het feit dat het publiek er kennis van moet kunnen nemen, al dan niet tegen betaling, is cruciaal. Een schriftelijk advies, de architectenplannen van een gebouw of software op maat gemaakt door een IT-consultant zijn op zich weliswaar auteursrechtelijk beschermd, maar zijn niet gericht op het grote publiek en zijn dan ook niet vrijgesteld van btw.

Er moet geen onderscheid gemaakt worden naargelang van de wijze waarop het werk ter beschikking gesteld wordt van het publiek, nl. op papier, digitaal of via een website. Het is ook niet vereist dat de uitgever ook effectief een uitgeefactiviteit heeft. Een producent van elektrische toestellen kan bv. uitgever zijn voor wat betreft de handleidingen die ter beschikking gesteld worden van het publiek.

6.3.2. Gesloten tussen de uitgever en de auteur

Alleen natuurlijke personen kunnen voor wat betreft de toepassing van de btw-vrijstelling auteur zijn.

Een auteur-natuurlijk persoon die btw-plichtig is voor een andere economische activiteit, wordt dan ook een gemengde btw-plichtige als hij een contract voor uitgave sluit met een uitgever. Hij rekent dan immers btw op een deel van zijn prestaties, terwijl een ander deel, de overdracht van auteursrechten, vrijgesteld is van btw. Zijn recht op btw-recuperatie zal dus beperkt worden en bepaald worden volgens de regel van het werkelijke gebruik of het algemene verhoudingsgetal.

Een contract voor uitgave gesloten tussen een vennootschap en een uitgever komt niet in aanmerking voor de btw-vrijstelling (beslissing E.T. 13.653, 01.12.1972). Als een vennootschap-auteur een contract sluit met een uitgever, moet dus wel btw aangerekend worden.

Er is een uitzondering voor wie in persoonlijke naam auteursrechten overdraagt aan de vennootschap waarvan hij bestuurder (zaakvoerder) is. Als die vennootschap geen uitgever is, moet op die overdracht in principe btw gerekend worden. Maar de Rulingdienst heeft al meermaals beslist dat dat toch niet hoeft, omdat de bestuurder (zaakvoerder) optreedt als orgaan van zijn vennootschap (de overdracht van auteursrechten valt binnen de grenzen van de normale werkzaamheden van het bestuursmandaat). Dit heeft als gevolg dat de bestuurder-natuurlijke persoon niet dient op te treden als btw-belastingplichtige en dus ook niet verplicht is een btw-nummer aan te vragen. Let op: de bewoording “niet verplicht” wijst op een administratieve tolerantie, waarbij de bestuurder-natuurlijke persoon wel de mogelijkheid krijgt zich alsnog voor btw-doeleinden te registreren indien het overdragen van auteursrechten op een geregelde basis zou plaatsvinden.

De zaakvoerder handelt in ondergeschikt verband en wordt daarom niet beschouwd als een btw-plichtige (Voorafg. besl. nr. 2022.0680, 27.09.2022; voorafg. besl. nr. 2020.0203, 28.04.2020; voorafg. besl. nr. 2020.0235, 05.05.2020; voorafg. besl. nr. 2020.1832, 29.09.2020).

6.3.3. Letterkundig werk of kunstwerk

Het contract moet slaan op een letterkundig werk of kunstwerk. Het gaat om alle letterkundige, wetenschappelijke en kunstcreaties die door de wetgeving op de auteursrechten zijn beschermd. De vorm of de manier van uitdrukken is niet relevant.

Het gaat in feite om alle voortbrengselen op het gebied van de letterkunde, wetenschap en kunst, zoals boeken, ongeacht het genre (romans, technische werken, stripverhalen, boeken waarin illustraties een essentiële plaats innemen, ...), brochures, teksten van persartikels, voordrachten, toespraken, preken en andere geschriften van die aard, teksten van sketches, scenario’s en dialogen van theaterstukken en films, romanaanpassingen voor het toneel en voor het scherm; muzikale composities met of zonder woorden; de weergave van choreografische werken en de beschrijving van pantomimes; dramatische toneelwerken en dramatisch-muzikale werken; cinematografische en televisuele werken en, meer algemeen, audiovisuele werken (daaronder begrepen rechtstreekse radio- en televisie-uitzendingen, interviews, reclamespots, muziekclips, videospelletjes, diavoorstellingen); werken van teken-, schilder-, bouw-, beeldhouw-, graveer- en lithografeerkunst; fotografische werken; werken van toegepaste kunsten; tekeningen, schetsen, kaarten en plastische werken met betrekking tot aardrijkskunde, topografie, geschiedenis, bouwkunde, wetenschappen, enz.

VOORBEELD

Een natuurfotograaf (particulier) sluit een contract van uitgave met vennootschap X. De natuurfoto’s zijn auteursrechtelijk beschermd en kunnen worden gekwalificeerd als letterkundige werken of kunstwerken. De vennootschap verbindt er zich toe om de foto’s te gebruiken posters en gebruiksvoorwerpen en deze te verkopen op zijn website. Hier is voldaan aan alle voorwaarden voor de btw vrijstelling, want er is een contract van uitgave, de auteur is een natuurlijke persoon die beschikt over een auteursrecht op letterkundige werken of kunstwerken en de uitgever verbindt er zich toe om de werken te vermenigvuldigen op een duurzame drager en ter beschikking te stellen aan het publiek. De auteur is bijgevolg geen btw verschuldigd op de ontvangen vergoedingen.

Een fotograaf verkoopt via zijn bv enkele foto’s aan een andere vennootschap die deze laatstgenoemde vennootschap gebruikt op posters en gebruiksvoorwerpen. Hier gaat het om twee rechtspersonen die met elkaar een contract sluiten. Ook al zouden ze het hier de naam contract van uitgave geven, toch is het niet vrijgesteld van btw (en is op de vergoeding van de fotograaf 6% btw verschuldigd).

6.3.4. Wat als de voorwaarden niet vervuld zijn?

Als de voorwaarden niet vervuld zijn, dan is de btw-vrijstelling niet van toepassing en moet over de overdracht van auteursrechten effectief btw gerekend worden. Dat is bv. het geval voor de overdracht van auteursrechten tussen twee uitgevers of tussen een vennootschap-auteur en een uitgever.

Het toepasselijke btw-tarief dat van toepassing is op de overdracht of licentie van auteursrechten is dan in principe het verlaagde btw-tarief van 6% (KB nr. 20, bijlage, tabel A, rubriek XIX) . Hebben de auteursrechten daarentegen betrekking op computerprogramma’s of op reclame, dan is de niet-vrijgestelde overdracht ervan onderworpen aan 21% btw.

Onze fiscale databank - Practinet 

Dit artikel werd eerst gepubliceerd in onze fiscale databank Practinet. Practinet is een online tool om snel een oplossing op uw fiscale vragen.

Wat kan je raadplegen in Practinet?

  • Digitale praktijkgidsen: Personenbelasting, Vennootschapsbelasting, Beroepskosten, Woonkredieten, Btw, Erfbelasting en Schenkbelasting
  • Syllabi van onze btw en fiscale clubs
  • Bronteksten
  • Rekentools
  • Wetgeving, administratieve richtlijnen, voorafgaande beslissingen en rechtspraak 

De inhoud wordt permanent up-to-date gehouden door onze fiscale experten en auteurs. Meer info over Practinet