De afgelopen jaren werden we geconfronteerd met enkele belangrijke hervormingen die een grote impact hebben op de successieplanning, zowel op burgerrechtelijk vlak als op fiscaal vlak.

Deze hervormingen hebben ook vaak de media gehaald en dus weet het grote publiek wel dat er iets veranderd is, hier en daar hebben ze een flard opgevangen, maar de concrete impact op hun situatie kan men hier meestal niet uit filteren.

Hervorming successieplanning

Overzicht

1.Burgerrechtelijke en fiscale hervormingen – tijdsverloop  

De hervormingen situeren zich op twee verschillende niveaus, het burgerrechtelijke niveau en het fiscale niveau.

Enerzijds heeft de federale wetgever (voor gans België) een hervorming doorgevoerd van het familiaal vermogensrecht. Die rechtstak omvat het erfrecht in de ruime zin (wie erft, hoe wordt er geërfd,…), het huwelijksvermogensrecht (de regels die ons huwelijks samenleven beheersen) en het samenlevingsrecht (de regels ons ongehuwd samenleven beheersen).

Deze oefening werd reeds door onze vorige federale regering opgestart en was werkelijk een werk van lange adem. Er moesten (politieke) compromissen gevonden worden en na vele jaren kwam er dan toch schot in de zaak.

Op 31 juli 2017 was de eerste hervorming een feit: de langverwachte hervorming van het erfrecht. Hiermee was de eerste en meteen ook de zwaarste opdracht van de hervorming van het familiaal vermogensrecht voldaan. Vervolgens ging het wat sneller en op 22 juli 2018 realiseerde de wetgever de hervorming van het huwelijksvermogensrecht. Het derde luik van deze hervormingsoefening, de hervorming van het samenlevingsrecht, is nog in voorbereiding, maar zal pas in een volgende fase worden ingevoerd.

De hervormingen van het erfrecht en van het huwelijksvermogensrecht traden alvast samen in werking op 1 september 2018.

Anderzijds heeft de Vlaamse decreetgever de afgelopen jaren evenmin stilgezeten op het vlak van successieplanning. In 2015 reeds heeft zij de onroerende schenkbelasting drastisch verlaagd (jaren nadat de roerende schenkbelasting reeds werd verlaagd). In het voorjaar van 2018 was het dan aan de beurt aan het kooprecht (de registratiebelasting die verschuldigd is bij de overdracht ten bezwarende titel, zoals een verkoop, van een onroerend goed). Deze regelgeving was tot en met 1 juni 2018 erg onoverzichtelijk. Het kluwen van uitzonderingen was ook niet logisch opgebouwd en onbillijk. De hervorming van het kooprecht zette één en ander recht.

Ten slotte werd ook de erfbelasting doorgelicht door de Vlaamse regering, die prompt een klein budget ter beschikking stelde voor een belastingverlaging. Al snel werd duidelijk dat dit budget niet zou volstaan om alle voorstellen van de verschillende partijen rond de tafel door te kunnen voeren, waardoor het eindresultaat door sommigen als erg mager werd bevonden. Desalniettemin zijn er, vooral in de zijlijn, toch enkele opmerkelijke tariefverlagingen vast te stellen. Deze hervorming van de erfbelasting trad ondertussen in werking op 1 september 2018, samen met de eerder genoemde federale hervormingen.

2. Hervorming van het erfrecht  

Van alle hervormingen is het wel de hervorming van het erfrecht die het meest in het oog springt. Het is een erg omvangrijke wetgeving, een technisch kluwen om te ontleden, maar de impact op de praktijk van de successieplanning is erg groot.

De hervorming van het erfrecht valt te ontleden in vier onderdelen:

  1. inbreng
  2. reserve
  3. inkorting
  4. erfovereenkomsten

2.1 De inbreng

De inbreng is de verrichting die ervoor zorgt dat erfgenamen gelijk worden behandeld. Als een kind reeds een schenking heeft gekregen, dan moet deze schenking bij het overlijden van de schenker worden verrekend om de gelijkheid tussen de verschillende kinderen te herstellen. De in te brengen schenking wordt dus meegerekend en het kind dat al een schenking gekregen heeft, zal minder krijgen uit de nalatenschap, zodoende dat op het einde van de rit alle kinderen evenveel hebben gekregen.

Inbreng is evenwel niet verplicht, de schenker kan de begiftigde hiervan vrijstellen. Inbreng is slechts verplicht vanuit de idee dat een schenking een voorschot op de latere erfenis is, maar dit hoeft niet zo te zijn. Een schenking kan ook gebeuren buiten erfdeel, met vrijstelling van inbreng dus.

Inbreng is enkel verschuldigd door wettelijke erfgenamen (als je geen wettelijk erfgenaam bent, heb je geen wettelijk erfrecht en je kun ook geen voorschot op je erfenis krijgen) en enkel voor de schenkingen die in hun voordeel gebeuren als voorschot op erfdeel. Inbreng is niet verschuldigd als een schenking expliciet buiten erfdeel gebeurt, dan is de begiftigde vrijgesteld van inbreng. De schenking is dan een extraatje, bovenop het latere erfdeel. Uiteraard kunnen schenkingen niet onbegrensd buiten erfdeel gebeuren, er moet ook rekening gehouden worden met de reserves.

Onder het vroegere erfrecht werd een schenking aan een wettelijke erfgenaam steeds vermoed als voorschot op erfdeel te zijn gebeurd, dus met verplichting tot inbreng.
De hervorming van het erfrecht wijzigt deze regel ten dele. Schenkingen aan afstammelingen (kinderen, kleinkinderen) worden nog steeds principieel vermoed als voorschot op erfdeel te zijn gebeurd, maar schenkingen aan andere wettelijke erfgenamen (bijvoorbeeld broer/zus, neef/nicht) worden voortaan vermoed buiten erfdeel te zijn gedaan. De wetgever verwacht dus dat als men een schenking doet aan andere personen dan afstammelingen, men niet de intentie heeft dit als een voorschot op erfdeel te doen.

De belangrijkste nieuwigheid inzake inbreng is de wijze waarop de schenkingen in het kader van inbreng worden gewaardeerd. Er moet namelijk kunnen worden bepaald op welke wijze men rekening moet houden met reeds gedane schenkingen, volgens hun waarde op het ogenblik van de schenking of met een geactualiseerde waarde op het ogenblik van overlijden van de schenker. De waarde bij overlijden is ergens logisch, aangezien dan de gelijkheid tussen de erfgenamen dient te worden beoordeeld.

Deze waardering heeft in het verleden menig schenker kopzorgen bezorgd. Onder het vroegere erfrecht werden schenkingen in het kader van de inbreng verschillend gewaardeerd naargelang het ging om roerende goederen (tijdstip schenking), dan wel om onroerende goederen (tijdstip overlijden). Het hoeft geen betoog dat de waarde tussen de dag van schenking en het overlijden enorm kan verschillen en dit het gevoel van gelijkheid tussen de kinderen niet ten goede zal komen.

De hervorming van het erfrecht voert een nieuwe algemene regel in, de waardering van schenkingen gebeurt voortaan eenvormig op het ogenblik van de schenking, zowel voor roerende als voor onroerende goederen. Wel zijn er enkele correcties die worden toegepast:

  • de geschonken goederen worden geïndexeerd vanaf de dag van schenking tot aan het overlijden, aan de index der consumptieprijzen
  • indien de begiftigde niet onmiddellijk vrij kan beschikken over de geschonken goederen (= uitgesteld meesterschap), dan wordt de waardering uitgesteld tot wanneer de begiftigde wel vrij kan beschikken, en dit uiterlijk bij het overlijden van de schenker. Het typevoorbeeld waarbij de begiftigde niet vrij kan beschikken over de geschonken goederen is wanneer geschonken wordt met voorbehoud van vruchtgebruik.

2.2 De reserve

De reserve is dat deel van het vermogen waar bepaalde erfgenamen minstens recht op hebben. Dat kun je hen niet afpakken, of beter gezegd, je kunt het proberen hen af te pakken, maar zij kunnen na uw overlijden alsnog trachten dit minimale erfdeel op te eisen.

Tot en met 1 september 2018 waren er nog drie categorieën reservataire erfgenamen: 1/ de kinderen; 2/ de ouders; 3/ de langstlevende echtgenoot.

De eerste categorie, de kinderen, behoudt haar reserve, maar ze wordt kleiner. Voortaan hebben kinderen nog slechts een reserve van de helft van het vermogen van hun ouder, ongeacht hoeveel kinderen deze ouder heeft. Voor 1 september 2018 was de reserve in functie van het aantal kinderen:

Reserve van de kinderen Reserve tot en met 1/9/2018 Reserve vanaf 1/9/2018
1 kind 1/2 1/2
2 kinderen 2/3 1/2
3 of meer kinderen 3/4 1/2

Deze reserve krijgen de kinderen dus niet automatisch. Automatisch (dat is volgens het wettelijk erfrecht) krijgen ze meer. De kinderen erven in principe namelijk de ganse nalatenschap van hun ouder als dichtste erfgenaam. Evenwel, indien de ouder hen onterfd, dan kunnen zij hun reserve inroepen teneinde dit minimale erfdeel, de reserve, op te eisen.

De reserve wordt overigens niet enkel beoordeeld ten aanzien van de nalatenschap (het vermogen dat de ouder nog heeft op het ogenblik van het overlijden). Dan zou het te gemakkelijk zijn voor de ouder om de kinderen te onterven. De beoordeling gebeurt ten aanzien van de zogenaamde fictieve massa, zijnde de nalatenschap verhoogd met alle schenkingen. Zichzelf verarmen om de reserve te ontlopen is dus niet mogelijk.

De reserve van uw kinderen is absoluut, hetgeen betekent dat er geen omstandigheden zijn die u toelaten uw kinderen te onterven. Let op, u kunt het wel proberen, maar uw kind heeft steeds de mogelijkheid de reserve op te eisen.

De tweede categorie reservataire erfgenamen waren tot en met 1 september 2018 de ouders. Zij hebben hun reserve evenwel met ingang van deze datum verloren. Deze beslissing is ingegeven door de idee dat een reserve van de ouders niet meer compatibel is met onze huidige maatschappelijke inzichten omtrent de familie. De nadruk ligt tegenwoordig meer op het kerngezin dan op de ruime familie, hetgeen verklaart waarom de verre familie erfrechtelijk wordt beperkt ten voordele van de echtgenoot.

Als compensatie voor het verlies van hun reserve genieten de ouders sinds 1 september 2018 een onderhoudsvordering jegens de personen ten nadele van wie ze zijn onterfd. Deze onderhoudsvordering is begrensd tot één vierde van het vermogen van hun kind, per ouder en vereist dat de ouders op het ogenblik van het overlijden van hun kind behoeftig zijn of ingevolge het overlijden behoeftig zijn geworden. Denk bijvoorbeeld aan de situatie waarbij een ouder afhankelijk is voor zijn levensonderhoud van de financiële hulp van zijn kind en dit kind komt te overlijden.

De onderhoudsvordering kan niet gevorderd worden indien het kind afstammelingen heeft nagelaten, maar wel jegens de echtgenoot, de partner en alle andere personen die van het kind hebben geërfd (ten nadele van de onterfde ouders).

Ten slotte geniet ook de langstlevende echtgenoot een reservataire bescherming. Deze reserve van de langstlevende wijzigt in grote lijnen niet en is nog steeds tweeledig:

  • de concrete reserve: het vruchtgebruik van de gezinswoning
  • de abstracte reserve: het vruchtgebruik van de helft van de nalatenschap

De langstlevende echtgenoot van wie minstens één van bovenstaande reserves is aangetast, kan die reserve opeisen. Indien beide reserves zijn aangetast, kan de langstlevende kiezen welke van beide reserves hij of zij zal opeisen.

De reserve van de langstlevende is vrij absoluut. Er zijn slechts een aantal omstandigheden waarin de langstlevende echtgenoot niet langer over een reserve beschikt:

  • indien de echtgenoten minstens zes maanden ononderbroken feitelijk gescheiden leven en de langstlevende expliciet testamentair onterfd wordt.
  • indien één van de echtgenoten minstens één niet-gemeenschappelijk kind heeft, dan kunnen de echtgenoten elkaar onterven in een zogenaamde Valkeniersclausule in hun huwelijkscontract. Tot en met 1 september 2018 kon enkel de abstracte reserve op die wijze worden ontnomen, maar door de hervorming van het huwelijksvermogensrecht kan de langstlevende echtgenoot volledig onterfd worden. Wel dient de langstlevende nog minstens een recht van bewoning van zes maanden van de gezinswoning te erven, evenals een recht van gebruik van de huisraad in deze woning gedurende dezelfde periode.

Hoewel de reserve van de langstlevende echtgenoot niet wijzigt, is er wel gesleuteld aan de aanrekeningsregels van de reserve. Hoe verhoudt de reserve van de kinderen zich tot de reserve van de echtgenoot?

Tot en met 1 september 2018 diende de reserve van de langstlevende echtgenoot, een reserve in vruchtgebruik, proportioneel verdeeld te worden tussen de kinderen en het beschikbaar gedeelte. Sinds 1 september 2018 is deze regel gewijzigd. Voortaan wordt de reserve van de echtgenoot bij voorrang aangerekend op het beschikbaar gedeelte. De kinderen, wiens reserve in omvang al beperkt werd, hoeven zo niet langer rekening te houden met de reserve van de echtgenoot. Ze zullen in principe hun reserve in volle eigendom genieten (ten minste indien ook de echtgenoot is beperkt tot zijn of haar reserve).

Voorbeeld:
Roel is gehuwd met Jana en samen hebben zij twee zonen: Arvid en Siel. Roel komt vroegtijdig te overlijden. Plots komt de notaris met een eigenhandig testament van Roel op de proppen, dat hij kort voor zijn overlijden nog heeft geschreven. Hierin beperkt hij zowel zijn vrouw Jana als hun kinderen Arvid en Siel tot hun reserve. Het grootst beschikbaar gedeelte van zijn nalatenschap legateert Roel aan ene Tania, zijn minnares zo blijkt later.

Volgens het oude erfrecht zou de nalatenschap van Roel in principe als volgt verdeeld worden: Jana krijgt het vruchtgebruik van de helft van de nalatenschap, zijn kinderen erven elk één zesde in blote eigendom en één zesde in volle eigendom. Ook Tania erft één zesde in blote eigendom en één zesde in volle eigendom. Zowel Tania als de kinderen moeten de reserve van de echtgenote dragen, proportioneel.

De hervorming van het erfrecht wijzigt deze regel en dit heeft volgende impact op de verdeling van de nalatenschap van Roel: Jana krijgt nog steeds de helft van de nalatenschap in vruchtgebruik, maar de kinderen hoeven dit vruchtgebruik niet meer op hun erfdeel te dulden. Wel is de grootte van hun reserve nu beperkt tot de helft, elk één vierde, maar dan wel in volle eigendom. Tania krijgt nu ook de helft van de nalatenschap, maar dan in blote eigendom. Het vruchtgebruik van deze helft is de reserve van Jana.

2.3 De inkorting

Zoals hierboven reeds toegelicht is de reserve niet iets dat de reservataire erfgenaam automatisch krijgt. Indien de reserve geschonden is, kan de reservataire erfgenaam hiertegen opkomen en zijn reserve opeisen. Dit gebeurt op grond van de vordering tot inkorting.

De inkorting is met andere woorden de handeling die een reservataire erfgenaam moet stellen om zijn reserve op te eisen. Het is een vordering, die voor de rechter moet afgedwongen worden, hoewel het meestal niet zover komt (indien men minnelijk overeenstemming vindt).
Ook de inkorting ondergaat een metamorfose ingevolge de hervorming van het erfrecht.

De reserve wordt berekend op de nalatenschap, verhoogd met alle schenkingen. Maar hoe worden geschonken goederen meegerekend: aan hun waarde ten tijde van de schenking of op het ogenblik van overlijden van de schenker?

Tot en met 1 september 2018 werden schenkingen ten behoeve van de inkorting altijd gewaardeerd aan hun waarde op het ogenblik van het overlijden van de schenker, en dit zowel voor roerende goederen als voor onroerende goederen.

De hervorming van het erfrecht brengt de waarderingsregels van schenkingen in overeenstemming met de waarderingsregels van de inbreng. We herhalen kort:

  • geschonken goederen worden steeds gewaardeerd op het ogenblik van de schenking
  • geïndexeerd volgens de consumptieprijzen tot aan het overlijden van de schenker
  • waardering uitgesteld indien de begiftigde niet onmiddellijk beschikkingsbevoegdheid heeft over de geschonken goederen

Een andere belangrijke vernieuwing inzake inkorting is dat deze niet langer in natura hoeft te gebeuren. De reservataire erfgenaam die de reserve opeist, kan worden vergoed aan de tegenwaarde. De inkorting in natura was een belangrijk drukkingsmiddel in de praktijk van de erfenisdiscussies.

2.4 Erfovereenkomsten

Het vierde en laatste onderdeel van de hervorming van het erfrecht bevat de grootste vernieuwing: de invoering van nieuwe erfovereenkomsten.

Vooreerst is het belangrijk te weten dat ons erfrecht een belangrijk principe kent, namelijk dat bedingen over niet-opengevallen nalatenschappen, kortweg erfovereenkomsten, verboden zijn (met een aantal punctuele uitzonderingen).

De hervorming van het erfrecht verruimt de mogelijkheid om erfovereenkomsten te sluiten. Het principiële verbod blijft gelden, maar de uitzonderingen zijn veel belangrijker geworden. Zo kan kunt u voortaan zogenaamde punctuele en globale erfovereenkomsten sluiten.

Punctuele erfovereenkomsten zijn specifieke overeenkomsten over één bepaalde verrichting. In dergelijke overeenkomsten kunnen tal van regelingen getroffen worden, voornamelijk met betrekking tot schenkingen uit het verleden. Onder andere:

  • de waardering van een geschonken goed;
  • de kwalificatie van een schenking als voorschot dan wel buiten erfdeel;
  • een geschonken goed buiten de fictieve massa te houden (zodat het niet in aanmerking komt voor inkorting).

Globale erfovereenkomsten zijn overeenkomsten tussen ouders en hun kinderen waarin alle schenkingen en andere voordelen worden opgenomen die zij reeds hebben verricht en waarin zij allen samen een subjectief evenwicht bepalen.

Het is belangrijk dat u weet dat schenkingen steeds een vermogensverschuiving vereisen: een verarming bij de schenker en een verrijking bij de begiftigde. Dit gebeurt steeds in kapitaal, dienstengiften zijn geen schenkingen.
De kosten van opvoeding, opleiding en onderhoud zijn geen schenkingen. Zelfs de dure opleiding van uw kind in het buitenland kan niet als schenking worden beschouwd. Toch kan het gaan om belangrijke voordelen, die de gevoelsmatige gelijkheid tussen de kinderen in het gedrang brengen.
Sommige ouders compenseren dit met een echte schenking aan de andere kinderen, maar dit lost het juridische probleem echter niet op. Op het einde van de rit, bij overlijden van de ouders, zullen enkel de echte schenkingen in rekening gebracht worden, niet de andere eventuele voordelen die de kinderen hebben mogen ontvangen.

Tot voor kort zat er voor ouders in deze situatie niets anders op dan met het nodige kunst- en vliegwerk te proberen de bordjes in evenwicht te houden. Het zal dan ook niet verbazen dat hier een bron van erfenisdiscussies in schuilt. In een globale erfovereenkomst kunnen de ouders en de kinderen voortaan samen vastleggen dat alle kinderen gelijk behandeld zijn geweest, om zo discussies achteraf uit te sluiten.

3. Hervorming huwelijksvermogensrecht 

De hervorming van het huwelijksvermogensrecht is net zoals de hervorming van het erfrecht een zeer technische wetgeving. De wetgever heeft de bestaande regelgeving artikel na artikel doorgelicht. Wat reeds goed was, heeft ze behouden, wat ontbrak, heeft ze toegevoegd en wat slecht geregeld was, heeft ze vervangen.

De hervorming van het huwelijksvermogensrecht kan in drie grote delen worden onderverdeeld:

  1. hervorming van het wettelijk stelsel
  2. hervorming van het stelsel van scheiding van goederen
  3. aanpassingen aan het wettelijk erfrecht van de langstlevende echtgenoot

3.1 Het wettelijk stelsel

Het wettelijk stelsel is het huwelijksstelsel waar echtgenoten onder gehuwd zijn, indien zij geen huwelijkscontract hebben gesloten of indien zij hier uitdrukkelijk in hun huwelijkscontract voor hebben gekozen (met één of meerdere verfijningen). Het is veruit het meest voorkomende huwelijksstelsel in ons land en het bevat een evenwicht tussen de opbouw van gemeenschappelijk vermogen tijdens het huwelijk enerzijds en de bescherming van eigen vermogen anderzijds.

De hervorming heeft de principes van het wettelijk stelsel behouden, maar bepaalde punctuele probleempunten aangepakt. Denk bijvoorbeeld aan de regeling van de beroepsgoederen, de levensverzekeringen en de schadevergoedingen. Het gaat voornamelijk over de kwalificatieproblematiek ‘eigen versus gemeenschappelijk’.

3.2 Scheiding van goederen

Echtgenoten die huwen onder een stelsel van scheiding van goederen kiezen er uitdrukkelijk voor geen gemeenschappelijk vermogen op te bouwen en, vooral, om het vermogen gescheiden te houden, ook het vermogen dat ze nog tijdens het huwelijk zullen opbouwen. De keuze voor dit huwelijksstelsel kan van principiële aard zijn, maar ook vanuit het verhoogde risico op schadeclaims, bijvoorbeeld bij bepaalde risicovollere beroepen.

De wetgever toonde zich ten aanzien van echtgenoten gehuwd onder een stelsel van scheiding van goederen toch voornamelijk bezorgd. Een stelsel van scheiding van goederen kan namelijk ook nare gevolgen hebben voor de echtgenoot die geen of weinig beroepsinkomsten geniet (die zich heeft bekommerd om de opvoeding van de kinderen, het huishouden,…) en na een lang huwelijk met lege handen achterblijft.

In een nobele poging deze echtgenoten te beschermen, voorziet de hervorming twee nieuwigheden. Indien (aanstaande) echtgenoten de notaris vragen een huwelijkscontract op te stellen waarin zij opteren voor een stelsel van scheiding van goederen, dan moet deze de echtgenoten twee toevoegingen aanbieden. De echtgenoten kiezen vrij of ze één van beide of beide toevoegingen willen opnemen in hun huwelijkscontract. De hervorming voorziet dus een belangrijke rol voor de notaris, als informatieverschaffer.

1/ Verrekenbeding: de echtgenoten kunnen een verrekenbeding toevoegen aan hun huwelijksstelsel. Hun huwelijksstelsel blijft een stelsel van scheiding van goederen, met alle bijhorende bescherming van de respectievelijke vermogens, maar bij de beëindiging van het huwelijk wordt er een verrekening gemaakt. Een deel van de inkomsten van de echtgenoot die meer heeft verdiend, wordt overgeheveld naar de echtgenoot die minder heeft verdiend. In het verrekenbeding worden deze verrekenmodaliteiten dan verduidelijkt. De verrekening kan voor gevolg hebben dat na de verrekening de beide partners uiteindelijk evenveel overhouden van de gespaarde inkomsten, maar ook een andere verhouding is mogelijk.

2/ Rechterlijke billijkheidscontrole: de echtgenoten kunnen een clausule opnemen in hun huwelijkscontract op grond waarvan de rechter, bij beëindiging van het huwelijk, een vergoeding kan toekennen van de ene echtgenoot naar de andere echtgenoot, in geval van manifest onbillijke omstandigheden. Indien de ene echtgenoot omwille van deze manifest onbillijke omstandigheden geen vermogen heeft kunnen opbouwen, dan heeft de rechter, op grond van deze clausule, de mogelijkheid een overheveling te bevelen van een deel van de aanwinsten van de andere echtgenoot. Deze overheveling is wel begrensd tot één derde van wat deze partner meer heeft gespaard.

3.3 Het erfrecht van de langstlevende echtgenoot

Het erfrecht van de langstlevende echtgenoot is verschillende naargelang wie de andere erfgenamen zijn, de zogenaamde samenloop. Hier dient een onderscheid gemaakt te worden tussen drie categorieën erfgenaam waarmee de echtgenoot in samenloop kan komen:

  1. afstammelingen
  2. andere erfgenamen dan afstammelingen
  3. geen samenloop

In het eerste geval, de overledene laat naast een echtgenoot ook afstammelingen na, voorziet het wettelijk erfrecht een vrij duidelijke regel: de echtgenoot erft het vruchtgebruik van de ganse nalatenschap. Hieraan wijzigt niets.

Ook in de derde situatie, de overledene heeft geen andere erfgenamen dan de echtgenoot, verandert er niets: de echtgenoot erft de ganse nalatenschap in volle eigendom.
De tweede situatie evenwel, de echtgenoot die in samenloop komt met andere erfgenamen dan afstammelingen, is iets complexer. Tot en met 1 september 2018 erfde de langstlevende echtgenoot in die situatie de volle eigendom van de gemeenschappelijke goederen en het vruchtgebruik van de eigen goederen van de overleden echtgenoot.

Dit wettelijk erfrecht van de langstlevende echtgenoot in deze tweede situatie, heeft de hervorming van het huwelijksvermogensrecht nu op dubbele wijze versterkt.
Ten eerste erft de langstlevende echtgenoot voortaan ook de volle eigendom van de goederen die de echtgenoten in exclusieve onverdeeldheid aanhielden. Deze exclusieve onverdeeldheden veronderstellen dat de beide echtgenoten samen eigenaar zijn van deze goederen, maar met niemand anders. De gezinswoning bijvoorbeeld die de echtgenoten samen hebben aangekocht (50-50), voldoet hier aan.

Ten tweede worden erfgenamen in de vierde orde voortaan uitgesloten van het wettelijk erfrecht, indien er een langstlevende echtgenoot is. Erfgenamen in de vierde orde zijn de ooms en tante, grootooms en groottantes en hun respectievelijke kinderen. Deze zijverwanten erven sinds 1 september 2018 nog slechts indien zij de dichtst verwante erfgenaam zijn én indien er geen langstlevende echtgenoot is. Sinds 1 september 2018 sluit de aanwezigheid van een echtgenoot hun wettelijk erfrecht namelijk automatisch uit.

4. Hervorming van de erfbelasting 

De erfbelasting in Vlaanderen is ingedeeld in drie categorieën naargelang de verwantschap tussen de overledene en diegene die van hem of haar erft.

De eerste categorie zijn de erfgenamen in rechte lijn en de partners. Zij zijn volgende tarieven in de erfbelasting verschuldigd:

Erfdeel Tarief
0 – 50.000 3%
50.000 – 250.000 9%
> 250.000 27%

Deze tarieven worden toegepast op het afzonderlijke erfdeel van elke erfgenaam in deze categorie. Bovendien worden in Vlaanderen ook de roerende en de onroerende goederen apart belast, hetgeen een significant voordeel is ten opzichte van de successierechten in de andere gewesten.

De hervorming van de erfbelasting in Vlaanderen, wijzigt deze tarieven niet. Wel voorziet de hervorming in twee bijkomende vrijstellingen:

  • een jonge wees (die zijn laatste ouder verliest voor zijn 21ste verjaardag): vrijstelling van de gezinswoning en 75.000 euro roerende goederen;
  • de echtgenoot of samenwonende partner: vrijstelling van 50.000 euro roerende goederen.

Let wel: bovenstaande vrijstellingen van 75.000 euro voor de jonge wezen en 50.000 euro voor de partners zijn voetvrijstellingen. Dit betekent dat ze onderaan aan het laagste tarief (3%) worden toegepast.

De tweede categorie in de erfbelasting zijn broers en zussen. Zij betalen meteen veel hogere tarieven op wat zij van elkaar erven. Hier heeft de hervorming de tarieven wel verlaagd. Enerzijds werd een nieuwe tariefschijf van 25% tot 35.000 euro ingevoerd, anderzijds werd de hoogste tariefschijf van 65% geschrapt. De nieuwe tarieven zien er bijgevolg als volgt uit:

Erfdeel Tarief
0 – 35.000 25%
35.000 – 75.000 30%
> 75.000 55%

De derde en laatste categorie in de erfbelasting wordt betaald door alle andere erfgenamen. Deze tarieven worden ook wel de tarieven vreemden genoemd. De hervorming heeft voor deze erfgenamen de tarieven op dezelfde wijze aangepast als de tarieven tussen broers en zussen. Zodoende zijn alle anderen voortaan volgende tarieven in de erfbelasting verschuldigd:

Erfdeel Tarief
0 – 35.000 25%
35.000 – 75.000 45%
> 75.000 55%

Opleidingen successieplanning

Bent u al geabonneerd op onze fiscale databank?

  • Vind snel antwoorden op uw fiscale vragen. Ontdek de meerwaarde van Practinet voor uw praktijk.

Op de hoogte blijven van onze seminaries?

Schrijf u in voor onze nieuwsbrief